ECLI:NL:RBZWB:2025:2582

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
29 april 2025
Zaaknummer
BRE 24/5590 V
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake Woo-verzoek

Op 29 april 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzetzaak van een opposant tegen een eerdere uitspraak van 28 maart 2025. De opposant had beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de minister van Financiën op zijn Woo-verzoek van 21 mei 2024, dat betrekking had op een boekenonderzoek in 2012. De rechtbank verklaarde het beroep op 28 maart 2025 niet-ontvankelijk, waarop de opposant verzet heeft ingesteld. De rechtbank heeft in deze verzetzaak beoordeeld of de eerdere uitspraak terecht was en of het verzet gegrond was.

De rechtbank oordeelde dat het verzet ongegrond was. De rechtbank legde uit dat de minister binnen twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling op 6 augustus 2024 had beslist, en dat de opposant niet voldoende had aangetoond dat zijn rappel van 21 juni 2024 gelijkstond aan een ingebrekestelling. De rechtbank concludeerde dat de eerdere uitspraak in stand bleef en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/5590 V

uitspraak van 29 april 2025 van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[opposant], uit [plaats], opposant,
tegen de uitspraak van de rechtbank van 28 maart 2025 in het geding tussen
opposant
en

de minister van Financiën.

Inleiding

1. Opposant heeft beroep ingesteld tegen het niet op tijd beslissen door de minister op zijn verzoek op grond van de Wet open overheid (Woo-verzoek) van 21 mei 2024 over een boekenonderzoek in 2012.
1.1.
Bij uitspraak van 28 maart 2025 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
1.3.
Opposant heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft daarvoor ook geen aanleiding gezien, zodat een zitting achterwege is gebleven.

Beoordeling door de rechtbank van het verzet

2. In deze verzetzaak dient uitsluitend te worden beoordeeld of de rechtbank in de uitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden kan de rechtbank in deze zaak alleen toekomen als het verzet gegrond is.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het verzet ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Opposant voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat
De uitspraak van 28 maart 2025
4. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De reden hiervoor is dat de minister alsnog binnen twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling heeft beslist. De ingebrekestelling is namelijk gedateerd op 6 augustus 2024 en de minister heeft op 16 augustus 2024 een besluit genomen op het Woo-verzoek van opposant.
Heeft de minister alsnog binnen twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling beslist?
5. Opposant voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat het door hem ingediende rappel van 21 juni 2024 gelijkstaat aan een ingebrekestelling en dat de minister dan niet binnen twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling heeft beslist.
6. De rechtbank overweegt dat uit de Awb en de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling, de hoger beroepsinstantie in geschillen als het onderhavige) volgt dat van een ingebrekestelling als bedoeld in artikel 4:17, derde lid, van de Awb sprake is als duidelijk is dat de belanghebbende het bestuursorgaan maant om alsnog een bepaald besluit te nemen. Daarvan is sprake indien voldoende duidelijk is op welke aanvraag het geschrift betrekking heeft, dat belanghebbende zich op het standpunt stelt dat het bestuursorgaan niet tijdig op de aanvraag heeft beslist en dat de belanghebbende erop aandringt dat een zodanige beslissing alsnog wordt genomen. [1]
6.1.
De ingebrekestelling is weliswaar vormvrij, maar heeft wel ten doel het bestuursorgaan duidelijk en onomwonden ervan op de hoogte te stellen dat een beslissing wordt verlangd en dat bij het uitblijven daarvan nadere stappen ondernomen zullen worden. Uit de tekst van het door eiser gestuurde rappel van 21 juni 2024 kan dit niet worden afgeleid. Dit is namelijk precies dezelfde tekst als die van het Woo-verzoek, alleen bovenaan de brief staat ‘RAPPEL – WOO VERZOEK BELASTINGDIENST’. Het enkele toevoegen van het woord ‘rappel’ is geen aandringen van opposant dat er alsnog een beslissing wordt genomen en opposant noemt de brief van 21 juni 2024 in zijn ingebrekestelling van 6 augustus 2024 zelf ook ‘herinnering’. Het verzet van opposant slaagt dan ook niet. De rechtbank heeft terecht de brief van 6 augustus 2024 als ingebrekestelling aangemerkt en de minister heeft daarna alsnog binnen twee weken beslist.

Conclusies en gevolgen

7. In wat opposant heeft aangevoerd ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding om anders te oordelen dan in de uitspraak van 28 maart 2025. Het verzet is ongegrond. Dit betekent dat de uitspraak in stand blijft.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 29 april 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie onder andere de uitspraken van de Afdeling van 24 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4682 en 29 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:291.