In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 april 2025, wordt het beroep van belanghebbende, een B.V., tegen de naheffingsaanslag overdrachtsbelasting en de verzuimboete beoordeeld. De naheffingsaanslag is opgelegd naar aanleiding van de verkrijging van aandelen in een onroerendezaakrechtspersoon, waarbij de inspecteur van de Belastingdienst van mening was dat de verkrijging van de aandelen niet onder de samenloopvrijstelling van artikel 15 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (WBR) viel. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de onroerende zaken, die bij de B.V. in bezit waren, bestemd waren om te worden bebouwd, en dat de samenloopvrijstelling daarom niet van toepassing is. De rechtbank bevestigt de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking, maar vermindert de verzuimboete vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is voor de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking, maar gegrond voor de verzuimboete, die wordt verminderd naar € 2.166. Tevens wordt de inspecteur veroordeeld tot betaling van proceskosten aan belanghebbende.