ECLI:NL:RBZWB:2025:2628

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
24/2017
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag overdrachtsbelasting en verzuimboete bij verkrijging aandelen in onroerendezaakrechtspersoon

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 april 2025, wordt het beroep van belanghebbende, een B.V., tegen de naheffingsaanslag overdrachtsbelasting en de verzuimboete beoordeeld. De naheffingsaanslag is opgelegd naar aanleiding van de verkrijging van aandelen in een onroerendezaakrechtspersoon, waarbij de inspecteur van de Belastingdienst van mening was dat de verkrijging van de aandelen niet onder de samenloopvrijstelling van artikel 15 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (WBR) viel. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de onroerende zaken, die bij de B.V. in bezit waren, bestemd waren om te worden bebouwd, en dat de samenloopvrijstelling daarom niet van toepassing is. De rechtbank bevestigt de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking, maar vermindert de verzuimboete vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is voor de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking, maar gegrond voor de verzuimboete, die wordt verminderd naar € 2.166. Tevens wordt de inspecteur veroordeeld tot betaling van proceskosten aan belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/2017

uitspraak van de meervoudige kamer van 30 april 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] B.V., gevestigd in [plaats], belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde 1]),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 28 december 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 29 maart 2023 een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting opgelegd naar een te betalen bedrag van
€ 22.819 (hierna: de naheffingsaanslag).
1.2.
Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 2.084 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking) en heeft de inspecteur belanghebbende een verzuimboete van € 2.281 opgelegd.
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Belanghebbende heeft een tiendagenstuk ingediend.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op [huisnummer 2] februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van belanghebbende, [gemachtigde 1] RB en drs. [gemachtigde 2] RB en namens de inspecteur: drs. [inspecteur 1], mr. [inspecteur 2] en drs. [inspecteur 3].

Feiten

2. Belanghebbende heeft op 31 december 2020 de aandelen verkregen in [B.V.] (hierna: de BV). De BV is een zogenaamde onroerendezaakrechtspersoon in de zin van artikel 4 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: WBR).
2.1.
Ten tijde van de overdracht van de aandelen bezat de BV onder andere onroerende zaken gelegen aan de [straat] [huisnummer 1] en [huisnummer 2] te [plaats]. Deze onroerende zaken bestaan uit de volgende kadastrale percelen:
  • [perceel 1] ([straat] [huisnummer 2], hierna [perceel 1]);
  • [perceel 2] ([straat] [huisnummer 1], hierna [perceel 2]);
  • [perceel 3] ([straat] [huisnummer 1], hierna [perceel 3]).
2.2.
De percelen [perceel 1] en [perceel 2] zijn grotendeels bebouwd met onder andere loodsen. [perceel 3] is aan de voorzijde verhard. Het achterste gedeelte van dit perceel is braakliggend terrein. Tussen het verharde gedeelte en het braakliggend terrein is een hek geplaatst. Het braakliggende terrein is ten behoeve van de gemeentelijke belastingheffingen aangeduid als [straat] [nummer] en wordt hierna ook als zodanig aangeduid.
2.3.
[straat] [nummer] heeft een grootte van 3.050 m2 en is niet kadastraal gescheiden van het voorste gedeelte van [perceel 3]. De achterzijde van [straat] [nummer] grenst aan water. De nooddeuren van de loods op [perceel 2] komen uit op [straat] [nummer]. Aan de achterzijde van deze loods is tussen de percelen [perceel 2] en [perceel 3] geen hekwerk aanwezig.
2.4.
Op het moment van overdracht van de aandelen werden de percelen [perceel 1] en [perceel 2] gedeeltelijk verhuurd als bedrijfsruimten. Tevens werden delen van de percelen [perceel 2] en [perceel 3] verhuurd als parkeerplaats voor onder andere trailers. [straat] [nummer] werd niet door de BV verhuurd.
2.5.
Belanghebbende heeft voorafgaand aan de verkrijging van de aandelen een verzoek om vooroverleg ingediend bij de inspecteur en daarbij aangegeven dat naar de mening van belanghebbende over de levering, voor zover die betrekking heeft op [straat] [nummer], omzetbelasting is verschuldigd. Op 18 december 2020 heeft de inspecteur aan belanghebbende meegedeeld dat naar mening van de inspecteur deze levering is vrijgesteld van omzetbelasting omdat geen sprake is van de levering van een bouwterrein, aangezien (primair) geen sprake is van een zelfstandige onroerende zaak en (subsidiair) niet aannemelijk is gemaakt dat sprake is van een bouwintentie. Belanghebbende heeft de inspecteur op [huisnummer 1] december 2020 verzocht om een herbeoordeling van de casus en gemeld dat, gelet op de financiële belangen die zijn gemoeid met een verkrijging in 2020 ten opzichte van 2021, is besloten om de transactie in 2020 nog plaats te laten vinden.
2.6.
Belanghebbende heeft op 19 januari 2021 ter zake van de verkrijging van de aandelen een aangifte overdrachtsbelasting ingediend. In de aangifte heeft belanghebbende voor [straat] [nummer] een beroep gedaan op de samenloopvrijstelling van artikel 15, eerste lid, onderdeel a, van de WBR.
2.7.
Per brief van 2 februari 2021 heeft de inspecteur aan belanghebbende meegedeeld dat hij zijn eerder ingenomen standpunt (zie 2.5) handhaaft en per brief van 6 februari 2021 heeft de inspecteur het opleggen van de naheffingsaanslag en verzuimboete aangekondigd.
2.8.
De waarde van [straat] [nummer] was ten tijde van de verkrijging van de aandelen € 380.325. De inspecteur heeft belanghebbende een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting opgelegd, waarin over deze waarde wordt nageheven. Tevens heeft de inspecteur daarbij een verzuimboete van 10% opgelegd op grond van artikel 67c van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (hierna: AWR).
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag, de belastingrentebeschikking en de verzuimboete terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
4. De rechtbank is van oordeel dat de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking in stand blijven. De verzuimboete wordt verminderd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Motivering

Naheffingsaanslag en belastingrentebeschikking
5. Belanghebbende heeft gesteld dat [straat] [nummer] een zelfstandige onroerende zaak betreft die moet worden aangemerkt als een bouwterrein in de zin van artikel 11, zesde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB). Alsdan zou de levering van de aandelen voor zover deze betrekking heeft op [straat] [nummer] van rechtswege belast zijn geweest met omzetbelasting en zou op grond van de samenloopvrijstelling van artikel 15, eerste lid, van de WBR de levering van deze aandelen zijn vrijgesteld van overdrachtsbelasting. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
5.1.
Artikel 11 van de Wet OB bepaalt voor zover hier van belang het volgende.
“1. Onder bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen voorwaarden zijn van de belasting vrijgesteld:
a. de levering van onroerende zaken en van rechten waaraan deze zijn onderworpen, met uitzondering van:
1° de levering van een gebouw of een gedeelte van een gebouw en het er bijbehorend terrein vóór, op of uiterlijk twee jaren na het tijdstip van eerste ingebruikneming, alsmede de levering van een bouwterrein;
(…)
6. Onder een bouwterrein als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 1°, wordt verstaan onbebouwde grond die kennelijk bestemd is om te worden bebouwd met een of meer gebouwen.(…)”
5.2.
Artikel 15 van de WBR bepaalt het volgende:
“1. Onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden is van de belasting vrijgesteld de verkrijging:
a. krachtens een levering als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, van de Wet op de omzetbelasting 1968 of een dienst als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel b, slotalinea, van die wet ter zake waarvan omzetbelasting is verschuldigd, tenzij het goed als bedrijfsmiddel is gebruikt en de verkrijger de omzetbelasting op grond van artikel 15 van de Wet op de omzetbelasting 1968 geheel of gedeeltelijk in aftrek kan brengen;”
5.3.
Voor de beoordeling of [straat] [nummer] kwalificeert als bouwterrein is niet in geschil dat sprake is van onbebouwde grond. Van belang is of de onbebouwde grond kennelijk is bestemd om te worden bebouwd.
5.4.
In de parlementaire geschiedenis is hierover het volgende opgemerkt. [1]
“Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een bouwterrein dient (…) een beoordeling te geschieden van alle omstandigheden die heersten op de datum van levering – met inbegrip van de intentie van partijen, mits deze wordt ondersteund door objectieve gegevens – waaruit kan blijken dat op die datum het betrokken terrein daadwerkelijk bestemd was te worden bebouwd. Het woord 'kennelijk' ziet daarop.
(…)
De intentie van de toekomstige eigenaar om de grond te bebouwen kan voldoende zijn, mits het ondersteund wordt door objectieve gegevens waaruit volgt dat het terrein op het moment van levering bestemd was voor bebouwing.”
5.5.
Naar het oordeel van de rechtbank ligt de bewijslast dat de grond kennelijk was bestemd te worden bebouwd op het moment van de verkrijging van de aandelen, bij belanghebbende. Zij beroept zich immers op een vrijstelling. Belanghebbende heeft gesteld dat reeds op de datum van de verkrijging van de aandelen de intentie bestond om een batterijopslag te bouwen op [straat] [nummer]. Deze stelling wordt echter niet onderbouwd met stukken. De door belanghebbende overgelegde stukken zien enerzijds op bouwplannen van de verkoper die ver voor de datum van levering bestonden en waarvan vóór de levering van de aandelen is afgezien. Anderzijds zien de stukken op de bouwplannen die belanghebbende zelf drie jaar na de verkrijging van de aandelen heeft laten uitvoeren. Die stukken dateren van geruime tijd na de verkrijging van de aandelen. Ter zitting heeft de gemachtigde erkend dat ten tijde van de levering van de aandelen er plannen waren maar dat die plannen nooit zijn vastgelegd en er geen enkele actie was ondernomen om daaraan uitvoering te geven. Met deze enkele stelling heeft belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt, dat op het moment van verkrijging van de aandelen de onbebouwde grond kennelijk was bestemd om te worden bebouwd. Dit betekent dat zelfs als [straat] [nummer] moet worden aangemerkt als een zelfstandige onroerende zaak, zoals belanghebbende stelt en de inspecteur betwist (de rechtbank laat dat in het midden), niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor de levering van een bouwterrein (zie 5.1). Dit betekent dat de samenloopbepaling van artikel 15 van de WBR niet van toepassing is en de verkrijging van de aandelen door belanghebbende is belast met overdrachtsbelasting. In dat geval zijn partijen het erover eens dat de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking in stand blijven.
Verzuimboete
5.6.
Aan belanghebbende is een verzuimboete opgelegd in de zin van artikel 67c van de AWR. Het niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn betalen van belasting welke op aangifte moet worden voldaan vormt een verzuim ter zake waarvan de inspecteur de belastingplichtige een boete kan opleggen. Alleen in geval van afwezigheid van alle schuld (avas) of als sprake is van een pleitbaar standpunt wordt geen verzuimboete opgelegd.
5.7.
De rechtbank stelt vast dat sprake is van een betaalverzuim als bedoeld in 5.6. De naheffingsaanslag is immers terecht opgelegd (zie 5.5).
5.8.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van avas. Daarvan is sprake als belanghebbende geen enkel verwijt kan worden gemaakt met betrekking tot het achterwege blijven van de betaling van de belasting. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van avas.
5.9.
Ook volgt de rechtbank belanghebbende niet in haar stelling dat sprake is van een pleitbaar standpunt. Van een pleitbaar standpunt is sprake als een door belanghebbende ingenomen standpunt, gelet op de stand van de Nederlandse jurisprudentie en de heersende leer, in die mate juridisch pleitbaar of verdedigbaar is dat belanghebbende redelijkerwijs kan menen juist te handelen. Belanghebbende heeft in het vooroverleg met de inspecteur haar stelling besproken. Hoewel door de inspecteur reeds was aangegeven dat het standpunt van belanghebbende niet zou worden gevolgd, heeft belanghebbende toch aangifte overdrachtsbelasting gedaan naar een te laag bedrag. Belanghebbende heeft daarbij de door haar verzochte herbeoordeling van de inspecteur niet afgewacht. Dat de inspecteur bij de latere herbeoordeling intern de zaak heeft voorgelegd, maakt het standpunt van belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank nog niet pleitbaar. De inspecteur heeft immers ter zitting geloofwaardig verklaard dat de interne afstemming een gebruikelijke procedure is. Ook de omstandigheid dat in een interne e-mailwisseling in januari 2021 binnen de Belastingdienst is aangegeven dat aan de bouwintenties niet werd getwijfeld maakt dit niet anders, gelet op de verklaring van de inspecteur dat dit een onjuiste interpretatie betrof van een collega, gebaseerd op een onjuiste constructietekening. Dat een onjuiste constructietekening is overgelegd, staat ook vermeld in de brief van 2 februari 2021, waarin de inspecteur opnieuw het standpunt van belanghebbende heeft afgewezen (zie 2.7). Bovendien volgt nergens uit dat deze e-mailwisseling bekend was bij belanghebbende ten tijde van het indienen van de aangifte.
5.10.
Naar het oordeel van de rechtbank is de verzuimboete terecht opgelegd. Belanghebbende heeft verzocht om in dat geval de verzuimboete te verminderen in verband met overschrijding van de redelijke termijn. In het gegeven dat de redelijke termijn van twee jaar voor de behandeling van de zaak in eerste feitelijke instantie is overschreden, ziet de rechtbank aanleiding de boete matigen. [2] De overschrijding bedraagt afgerond 3 maanden (‘undue delay’). Daarbij geldt het voornemen van de inspecteur van 6 februari 2023 (zie 2.7) als aanvangsmoment van de redelijke termijn, omdat op die datum de boete is aangekondigd en de uitspraakdatum als afloop van de redelijke termijn. De rechtbank vermindert de boete met 5% naar € 2.166. [3]
Immateriële schadevergoeding
5.11.
Tot slot heeft belanghebbende verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase in eerste aanleg bedraagt een periode van twee jaar, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. De inspecteur heeft het bezwaarschrift van belanghebbende ontvangen op 8 mei 2023. De rechtbank doet uitspraak op 30 april 2025. De redelijke termijn van twee jaar is dus niet overschreden.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond voor zover het de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking betreft. Dat betekent dat de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking in stand blijven. Omdat het beroep gegrond is voor zover het ziet op de verzuimboete, moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van haar proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen.
6.1.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de werkelijke proceskosten van belanghebbende, omdat geen sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals verregaande onzorgvuldigheid aan de zijde van de inspecteur of het in rechte handhaven van een besluit tegen beter weten in.
6.2.
De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 647. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907. Belanghebbende heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend, en aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 3.108.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond voor zover het ziet op de verzuimboete;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover die ziet op de verzuimboete;
- vermindert de verzuimboete naar € 2.166;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 371 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 3.108 aan proceskosten aan belanghebbende;
- wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn af;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. den Braber-Riemens, voorzitter, en mr.drs. J.H. Bogert en mr. drs. M.M. de Werd, rechters, in aanwezigheid van mr. drs. I.E. Rijsdijk-van Eerd, griffier, op 30 april 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde uitspraak op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 2016/17, 34552, 3, p. 87.
2.Hoge Raad 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AO9006.
3.Hoge Raad 19 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD0191.