ECLI:NL:RBZWB:2025:2676

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 mei 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
24/2045 ZW
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vaststelling van het ZW-dagloon door het UWV en het beroep op het evenredigheidsbeginsel

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiseres tegen de vaststelling van haar ZW-dagloon door het UWV. Eiseres had zich ziekgemeld op 18 april 2023 en het UWV had haar met ingang van 1 augustus 2023 een ZW-uitkering toegekend, gebaseerd op een dagloon van € 201,65. Eiseres maakte bezwaar tegen deze vaststelling, omdat zij vond dat er geen rekening was gehouden met bepaalde toelagen die in maart en april 2023 waren uitbetaald. Het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond, en eiseres ging in beroep.

De rechtbank behandelde de zaak op 29 april 2025, maar eiseres en haar gemachtigde verschenen niet. De rechtbank oordeelde dat het UWV de vaststelling van het dagloon op goede gronden had gedaan, gebaseerd op de polisadministratie. Eiseres had niet aangetoond dat de gegevens in de polisadministratie onjuist waren. De rechtbank concludeerde dat het beroep op het evenredigheidsbeginsel niet slaagde, omdat de gevolgen van de vaststelling van het dagloon niet onredelijk bezwarend waren voor eiseres. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van het UWV.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/2045 ZW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 mei 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres,

(gemachtigde: V.J. de Groot),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het UWV), verweerder,
(gemachtigde: mr. H.J.J. Verhoeven).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de vaststelling van haar dagloon op grond van de Ziektewet (ZW).
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 4 augustus 2023 aan eiseres met ingang van
1 augustus 2023 een ZW-uitkering toegekend gebaseerd op een dagloon van € 201,65. Met het bestreden besluit van 9 januari 2024 op het bezwaar van eiseres heeft het UWV dat bezwaar ongegrond verklaard.
1.2
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 29 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van het UWV deelgenomen. Eiseres en haar gemachtigde zijn zonder bericht van verhindering niet verschenen.

Totstandkoming van het besluit

2.1
Eiseres was met ingang van 1 augustus 2022 werkzaam als [functie] bij [bedrijf] . Zij heeft zich op 18 april 2023 ziekgemeld. De dienstbetrekking met deze werkgever is op 1 augustus 2023 van rechtswege beëindigd.
2.2
Met het primaire besluit van 4 augustus 2023 heeft het UWV aan eiseres met ingang van 1 augustus 2023 een ZW-uitkering toegekend. Het dagloon heeft het UWV vastgesteld op € 201,65.
Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
2.3
Met het bestreden besluit van 9 januari 2024 heeft het UWV dit bezwaar ongegrond verklaard. Het UWV stelt dat het ZW-dagloon is gebaseerd op het sv-loon dat is verdiend in de periode van maximaal een jaar voorafgaande aan het voorlaatste tijdvak van een maand, waarin betrokkene ziek is geworden (de referteperiode). Is de dienstbetrekking tijdens de referteperiode begonnen dan geldt die periode vanaf die datum. Eiseres is op
1 augustus 2022 begonnen bij de werkgever. Zij is ziek sinds 18 april 2023. De referteperiode is daarom vastgesteld op 1 augustus 2022 tot en met 28 februari 2023. Het UWV heeft het dagloon als volgt berekend:
Totaal sv-loon (€ 28.275,94) - genoten EPS (€ 3.216,40) + opgebouwde EPS (€ 4.660,50) =
€ 29.720,04 : 152 dagloondagen = € 195,53. Dit is na indexering € 201,65.

Beroep

3. Eiseres stelt dat de berekening van haar dagloon onjuist en onevenredig is. Ten onrechte is geen rekening gehouden met de toelagen onregelmatige diensten van € 984,60 die in maart en april 2023 zijn uitbetaald. Door die maanden buiten de referteperiode te houden is het dagloon te laag vastgesteld.

Verweer

4.1
Het UWV stelt de toelage over maart 2023 te hebben meegenomen. Die toelage, die op de salarisspecificatie van maart 2023 is vermeld, is door de werkgever bij de Belastingdienst als sv-loon verantwoord voor februari 2023 en valt in de referteperiode.
4.2
De toelage op de salarisspecificatie van april 2023 is door de werkgever verantwoord in maart 2023 en omdat dat buiten de referteperiode valt, kan deze toelage niet worden meegenomen.

Juridisch kader

5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

6.1
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het UWV op goede gronden het ZW-dagloon van eiseres heeft vastgesteld op (na indexering) € 201,65.
6.2
Het UWV heeft het dagloon vastgesteld op basis van het sv-loon over de referteperiode van 1 augustus 2022 tot en met 28 februari 2023.
Referteperiode
6.3
Omdat eiseres niet is verschenen op zitting, heeft de rechtbank haar niet kunnen vragen of zij de referteperiode betwist. Voor zover eiseres meent dat een andere referteperiode gehanteerd zou moeten worden overweegt de rechtbank dat dat, gelet op rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] , niet mogelijk is.
Sv-loon
6.4
Op grond van artikel 12d van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen wordt de werknemer geacht zijn loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever van dat loon opgave heeft gedaan.
Gelet op het bepaalde in de artikelen 2 en 3 van de ‘Beleidsregels UWV gebruik polisgegevens 2018’ gaat het UWV daarbij uit van de polisadministratie, tenzij hij vaststelt dat de gegevens uit de polisadministratie niet gebruikt kunnen worden. In dat geval gebruikt het UWV gegevens uit andere bron.
In de toelichting bij artikel 3 van deze beleidsregels [2] is vermeld dat de gegevens uit de polisadministratie niet kunnen worden gebruikt onder meer als de werknemer aantoont dat die gegevens onjuist zijn.
6.5
Uit vaste rechtspraak van de CRvB [3] volgt ook dat het UWV bij de vaststelling van het dagloon mag uitgaan van de gegevens in de polisadministratie, tenzij de verzekerde aantoont dat deze gegevens onjuist zijn. De rechtbank leidt uit de rechtspraak verder af dat loonstroken daarbij een begin van bewijs kunnen vormen.
6.6
Volgens eiseres is er bij de vaststelling van haar dagloon ten onrechte geen rekening gehouden met de toelagen onregelmatige dienst die in maart en april 2023 zijn uitbetaald. Ter onderbouwing heeft eiseres salarisspecificaties over de maanden augustus 2022 tot en met april 2023 en een overzicht overgelegd. Op de salarisstroken van februari, maart en april 2023 zijn bedragen van € 984,60 aan toelagen onregelmatige dienst vermeld.
De rechtbank is niet duidelijk wat eiseres met het overzicht beoogt aan te tonen en van wie dat overzicht afkomstig is. Aangezien eiseres niet op zitting is verschenen heeft de rechtbank daarover ook geen duidelijkheid kunnen krijgen. Het overzicht laat de rechtbank dan ook buiten beschouwing.
6.7
Het UWV heeft op zitting aan de hand van Suwinet/de polisadministratie en de door eiseres overgelegde loonstroken een nadere uitleg gegeven. Volgens het UWV volgt uit de polisadministratie dat de toelagen onregelmatige dienst op de loonstroken een maand eerder zijn verantwoord. Zo is de toelage op de loonstrook van maart 2023 in februari 2023 verantwoord en de toelage op de loonstrook van april 2023 in maart 2023 verantwoord. Deze laatste verantwoording valt buiten de referteperiode en heeft het UWV daarom niet in het dagloon meegenomen. De verantwoording over februari 2023 is wel meegenomen.
De rechtbank kan deze uitleg volgen. De rechtbank leidt uit de polisadministratie af dat het bedrag ‘SV-loon’ dat is verantwoord over januari 2023 (aanmerkelijk) hoger is dan het bedrag ‘Basis LH’ op de loonstrook over die maand. De bedragen sv-loon in de polisadministratie over de maanden februari tot en met april 2023 zijn gelijk aan de bedragen Basis LH op de loonstroken. Hieruit leidt de rechtbank af dat de toelagen onregelmatige dienst op de salarisstroken over maart en april 2023 een maand eerder in de polisadministratie verantwoord zijn. Met de door haar overgelegde loonstroken heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet aangetoond dat de gegevens in de polisadministratie onjuist zijn. Het UWV mocht bij de vaststelling van het dagloon daarom uitgaan van de gegevens in de polisadministratie. Aangezien de verantwoording in maart 2023 van de toelage op de loonstrook van april 2023 buiten de referteperiode valt heeft het UWV de toelage over deze maand terecht niet meegenomen en de verantwoording in februari 2023 van de toelage op de loonstrook van maart 2023 wel.
Daarbij merkt de rechtbank op dat als de toelagen op de loonstroken van maart en april 2023 over dezelfde maanden maart en april 2023 zouden zijn verantwoord in de polisadministratie die toelagen sowieso niet zouden kunnen worden betrokken in het dagloon, omdat die maanden buiten de referteperiode vallen. Met de thans door het UWV gehanteerde berekeningswijze is eiseres dan ook niet tekortgedaan.
Evenredigheidsbeginsel
7. Wanneer het, zoals hier, gaat om een gebonden besluit dat is gebaseerd op een algemeen verbindend voorschrift, kunnen bijzondere omstandigheden maken dat toepassing van het algemeen verbindend voorschrift in het voorliggende geval zozeer in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel dat die toepassing achterwege moet blijven. Dit betekent dat uiteindelijk moet worden beoordeeld of er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat toepassing van het algemeen verbindend voorschrift in het voorliggende geval tot een onevenredige uitkomst zou leiden. Een besluit is onevenwichtig als het in de gegeven omstandigheden voor belanghebbende onredelijk bezwarend is [4] .
8. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van eiseres op het evenredigheidsbeginsel niet. Op grond van het Dagloonbesluit wordt bij de vaststelling van het dagloon rekening gehouden met het loon dat door de werkgever in de referteperiode is opgegeven in de polisadministratie. Dat in een bepaalde periode minder loon wordt opgegeven en dat dat een dagloonverlagend effect heeft, heeft de besluitgever voorzien. Daarnaast is naar het oordeel van de rechtbank niet gesteld en ook niet gebleken dat, alhoewel het bestreden besluit gevolgen heeft voor de financiële positie van eiseres, die gevolgen dusdanig zijn dat dient te worden geconcludeerd dat die onredelijk bezwarend zijn voor haar.

Conclusie en gevolgen

9. De rechtbank komt tot de slotsom dat het besluit van het UWV, waarbij het (geïndexeerde) ZW-dagloon van eiseres is vastgesteld op € 201,65, standhoudt. Het beroep is daarom ongegrond. Als gevolg hiervan heeft eiseres geen recht op vergoeding van het griffierecht of de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier, op 6 mei 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Ziektewet
Artikel 15
1. Voor de berekening van het ziekengeld waarop op grond van deze wet recht bestaat wordt als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ongeschiktheid tot werken als bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid, is ingetreden, verdiende in de dienstbetrekking waaruit hij door ziekte ongeschikt is geworden tot het verrichten van zijn arbeid, doch ten hoogste het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
2. Bij algemene maatregel van bestuur worden, onder meer wanneer de dienstbetrekking, bedoeld in het eerste lid, korter heeft geduurd dan het jaar, bedoeld in het eerste lid, ten aanzien van de vaststelling van het dagloon, bedoeld in het eerste lid, en de herziening ervan nadere en zo nodig afwijkende regels gesteld.
Dagloonbesluit werknemersverzekeringen
Artikel 1
1. In dit besluit wordt verstaan onder:
a. aangiftetijdvak: het tijdvak van vier weken dan wel één maand waarop de aangifte waarop de ingehouden loonbelasting wordt afgedragen, betrekking heeft danwel, indien de werkgever over een afwijkend tijdvak aangifte doet, het tijdvak waarover loon is betaald van één maand of vier weken of herleid tot één maand of vier weken;
Artikel 12b
1. Onder referteperiode wordt in dit hoofdstuk verstaan de periode van een jaar die eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ongeschiktheid tot werken, bedoeld in artikel 29, derde lid, van de ZW, is ingetreden of waarin het recht op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, artikel 4:2b van de Wazo of artikel 6:3 van de Wazo is ontstaan.
Artikel 12c
1. Onder loon wordt in dit hoofdstuk verstaan loon in de zin van artikel 16 van de Wfsv, genoten in de referteperiode uit de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek is geworden of waaruit het recht op uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, artikel 4:2b of artikel 6:3 van de Wazo is ontstaan, met dien verstande dat niet onder loon worden begrepen:
a. uitkeringen op grond van de Wet WIA, de WAO, de WW en de uitkeringen die naar aard en strekking met deze uitkeringen overeenkomen, met uitzondering van een uitkering op grond van artikel 18 van de WW;
b. de aanvullingen en de toeslagen op grond van de Toeslagenwet, bedoeld in artikel 16, tweede lid, onderdeel a, van de Wfsv; en
c. een eindheffingsbestanddeel als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de loonbelasting 1964 ten aanzien waarvan de werkgever met toestemming van de inspecteur van de rijksbelastingdienst geen correctiebericht als bedoeld in artikel 28a van de laatstgenoemde wet heeft ingediend.
Artikel 12d
1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt de werknemer geacht zijn loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever van dat loon opgave heeft gedaan.
Artikel 12e
1. Het dagloon van uitkeringen op grond van de ZW en de Wazo is de uitkomst van de volgende berekening:
(A – B + C) / D
waarbij:
A staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij een werkgever;
B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die in de referteperiode als loon zijn uitbetaald ten laste van een opgebouwd bedrag en de bedragen die in die periode als loon zijn uitbetaald ten laste van een arbeidsvoorwaardenbedrag;
C staat voor de in de referteperiode opgebouwde bedragen ten behoeve van vakantiebijslag dan wel ten behoeve van een arbeidsvoorwaardenbedrag; en
D staat voor 261 dan wel, indien de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek is geworden of waaruit het recht op uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, artikel 4:2b of artikel 6:3 van de Wazo is ontstaan, is aangevangen na aanvang maar voor het einde van de referteperiode, voor het aantal dagloondagen vanaf en met inbegrip van de dag waarop de dienstbetrekking is aangevangen tot en met de laatste dag van de referteperiode.
2. In een gebroken aangiftetijdvak worden de factoren A, B en C berekend door het loon, de bedragen voor opbouw of opname van vakantiebijslag of de bedragen voor opbouw of opname van een arbeidsvoorwaardenbedrag in dat tijdvak te vermenigvuldigen met de breuk Y/Z. Waarbij:
Z staat voor het aantal dagloondagen in het gebroken aangiftetijdvak binnen de dienstbetrekking of de uitkeringsverhouding; en
Y staat voor het aantal dagloondagen van Z dat binnen de referteperiode valt. Indien Z nul is, wordt de uitkomst van deze berekening op nihil gesteld.
Beleidsregels UWV gebruik polisgegevens 2018
Artikel 2.
1. Behoudens het bepaalde in artikel 3, gebruikt UWV voor besluiten over de vaststelling van het dagloon, het gemiddeld aantal arbeidsuren, het arbeidsverleden, de wekeneis, het verrekenen van inkomsten, het maatmaninkomen, voor besluiten over de toetsing aan de inkomenseis, alsmede voor de vaststelling of iemand werknemer is voor de werknemersverzekeringen, de gegevens die aanwezig zijn in de polisadministratie.
Artikel 3.
Indien UWV vaststelt dat de gegevens in de polisadministratie niet kunnen worden gebruikt, gebruikt UWV gegevens uit een andere bron.

Voetnoten

1.bijvoorbeeld de uitspraak van 7 november 2024 (ECLI:NL:CRVB:2024:2127)
2.Stcrt. 2018, 42236
3.bijvoorbeeld de uitspraken van 17 juli 2024 (ECLI:NL:CRVB:2024:1456) en 28 februari 2024 (ECLI:NL:CRVB:2024:437)
4.Zie in dit verband bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 26 november 2024 (ECLI:NL:CRVB:2024:2276) en 27 augustus 2024 (ECLI:NL:CRVB:2024:1714)