ECLI:NL:RBZWB:2025:2747

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
7 mei 2025
Zaaknummer
BRE 23/10725 WIA
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de re-integratie-inspanningen van een werkgever in het kader van de WIA en de loonsanctie

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 mei 2025, in de zaak BRE 23/10725 WIA, werd het beroep van eiseres, een B.V., ongegrond verklaard. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het UWV, dat had vastgesteld dat zij onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht voor haar werkneemster, wat leidde tot een verlenging van de loondoorbetalingsverplichting met 52 weken. De rechtbank beoordeelde of het UWV terecht had geconcludeerd dat de re-integratie-inspanningen van eiseres niet voldeed aan de vereisten. Eiseres had zich beroepen op een onjuist advies van de bedrijfsarts en stelde dat het UWV niet zorgvuldig had gehandeld. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen van het UWV de re-integratie-inspanningen adequaat hadden beoordeeld en dat eiseres verantwoordelijk was voor de re-integratie, inclusief de advisering van de bedrijfsarts. De rechtbank concludeerde dat er geen bevredigend re-integratieresultaat was bereikt en dat de loonsanctie terecht was opgelegd. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van werkgevers in het re-integratieproces en de noodzaak van adequate inspanningen om arbeidsongeschikte werknemers te re-integreren.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/10725 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 mei 2025 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [plaats 1] , eiseres

gemachtigde: mr. P.H. Lammerts,
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV; kantoor Breda), verweerder,
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [belanghebbende] uit [plaats 2] (werkneemster)
gemachtigde: mr. B. Crone.

Inleiding

1. In het besluit van 24 januari 2022 (primair besluit) heeft het UWV besloten dat eiseres niet voldoende heeft gedaan om haar werkneemster te re-integreren. Het UWV heeft de loondoorbetalingsverplichting van eiseres aan haar werkneemster met 52 weken verlengd tot 20 maart 2023.
2. In het besluit van 21 september 2023 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
3. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of het UWV terecht de loondoorbetalingsverplichting met 52 weken heeft verlengd tot 20 maart 2023 omdat sprake is van onvoldoende re-integratie-inspanningen.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
4. Werkneemster heeft geen toestemming verleend voor kennisneming van stukken die medische gegevens bevatten door eiseres.
Bij beslissing van 30 juli 2024 heeft de rechtbank, onder toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bepaald dat eiseres van die stukken geen kennis mag nemen. Daarom zullen geen medische gegevens van werkneemster in deze uitspraak worden vermeld.
4.1.
De rechtbank heeft het beroep op 15 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV.
Namens de werkneemster is, met bericht van verhindering, niemand verschenen.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting geschorst.
Op 14 februari 2025 heeft het UWV rapporten ingezonden van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van 24 januari 2025 en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van 11 februari 2025.
Op 26 maart 2025 heeft eiseres op die rapporten gereageerd.
Op 9 april 2025 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt of het UWV aan eiseres op goede gronden een loonsanctie heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
6. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
6.2.
Omdat de rechtbank eerder heeft beslist dat eiseres geen kennis mag nemen van de medische stukken van de werkneemster, zullen er geen medische gegevens van de werkneemster in deze uitspraak worden vermeld.
6.3.
Feiten en omstandigheden
Werkneemster is werkzaam geweest als werkplaats telefoniste/receptioniste in dienst van eiseres gedurende 26 uur en 4 dagen per week. Eiseres is op 23 maart 2020 uitgevallen voor dit werk vanwege medische klachten.
7.1.
Standpunt van het UWV
De conclusies van het UWV met betrekking tot de re-integratie-inspanningen van eiseres zijn neergelegd in de rapportages van de verzekeringsarts [persoon 1] van 17 januari 2022, van de arbeidsdeskundige [persoon 2] van 17 januari 2022, van verzekeringsarts b&b [persoon 3] van 31 augustus 2023 en van arbeidsdeskundige b&b [persoon 4] van 19 september 2023.
Het UWV concludeert dat er geen bevredigend re-integratieresultaat is bereikt, dat de re-integratie-inspanningen van eiseres onvoldoende zijn en dat zij daarvoor geen deugdelijke grond heeft. Het UWV stelt dat eiseres is uitgegaan van een onjuiste inschatting van de belastbaarheid van de werkneemster. Eiseres is afgegaan op een onjuist advies van de bedrijfsarts/arbodienst en dit komt voor haar rekening en risico.
7.2.
Beroepsgronden
Namens eiseres wordt in beroep aangevoerd dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen omdat werkneemster, in strijd met de Werkwijzer Poortwachter, niet is opgeroepen voor onderzoek door de verzekeringsarts. Eiseres stelt dat het hier niet gaat om de vraag of de functionele mogelijkheden in de visie van de verzekeringsarts correct zijn ingeschat door de bedrijfsarts maar of de beoordeling van de bedrijfsarts plausibel is geweest. Volgens eiseres zou bij de beoordeling van de re-integratieactiviteiten de beoordeling van de bedrijfsarts leidend moeten zijn, tenzij het advies niet plausibel te noemen is en dat betekent in dit verband: “in redelijkheid had het advies niet gegeven mogen worden” of “andere bedrijfsartsen zouden niet tot dit advies gekomen zijn”. Eiseres stelt dat de bestreden beslissing niet van een dragende medische motivering is voorzien nu niet het juiste, strengere, criterium door UWV is gehanteerd, maar een aanmerkelijk lichter, meer willekeurig criterium. Niet valt in te zien dat de klachten van werkneemster voor een belangrijk deel subjectief van aard zouden zijn. Evenmin valt in te zien dat een duurbeperking van maximaal twee uur per dag te fors is. Eiseres wijst erop dat de bedrijfsarts werkneemster regelmatig heeft gezien en gesproken op het spreekuur. De sociaal-medische begeleiding is adequaat geweest. Werkneemster heeft diverse behandelingen ondergaan zonder noemenswaardige verbetering. Werkneemster en bedrijfsarts mochten uitgaan van een zeer beperkte belastbaarheid. Er zijn volgens eiseres geen aanknopingspunten voor het oordeel van het UWV dat eiseres redenen had moeten hebben voor twijfel aan het advies van de bedrijfsarts. Eiseres in het dan ook niet eens met de veel te strikte “voor rekening en risico” benadering van het UWV.
8.
Overwegingen.
8.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat er geen sprake is van een bevredigend resultaat.
Volgens de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (Beleidsregels) moet dan bij de beoordeling worden ingezoomd op datgene wat door de werkgever en de werknemer daadwerkelijk ondernomen is. Daarbij geldt als volgorde dat eerst wordt ingezet op hervatting in eigen werk (al dan niet aangepast), dan wel in een andere passende functie bij eiseres dan wel een andere passende functie bij een andere werkgever. Indien er geen bevredigend re-integratieresultaat bereikt is, maar het UWV de inspanningen van de werkgever op basis van het beoordelingskader wel voldoende acht, wordt geen loonsanctie opgelegd. Dat is evenmin het geval als het UWV de re-integratie-inspanningen weliswaar onvoldoende acht, maar tot het oordeel komt dat de werkgever daarvoor een deugdelijke grond heeft. Van werkgever en werknemer worden geen re-integratie-inspanningen meer verlangd wanneer de werknemer geen mogelijkheden meer heeft tot het verrichten van arbeid in het eigen bedrijf of bij een andere werkgever.
Omdat het loonsanctiebesluit een voor de werkgever belastend besluit is, is het aan het UWV om aannemelijk te maken dat de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht en daarbij te beoordelen of dit zonder deugdelijke grond is geschied. Het gaat bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen om de vraag of de werkgever daartoe in redelijkheid heeft kunnen komen. Daarbij is niet vereist dat het UWV concreet aangeeft welke stappen de werkgever moet ondernemen. Wel moet de door het UWV gegeven motivering zodanig concreet zijn dat het de werkgever op basis daarvan voldoende duidelijk kan zijn waaruit zijn tekortkoming bestaat. [1]
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van een werkgever al het mogelijke wordt verwacht om zijn arbeidsongeschikte werknemer in passend werk te re-integreren. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt volledig bij de werkgever. [2]
8.2.
Zorgvuldigheid van het onderzoek.
De bedrijfsarts heeft op 29 januari 2021 de belastbaarheid van werkneemster in kaart gebracht. Hij heeft een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld.
De verzekeringsarts heeft telefonisch gesproken met de bedrijfsarts naar aanleiding van deze FML. In de het telefoonrapport van 17 januari 2022 heeft de verzekeringsarts gerapporteerd dat de FML die de bedrijfsarts heeft opgesteld als re-integratie blokkerend wordt gezien, gelet op de bevindingen bij het eigen onderzoek van september 2021 toen werkneemster werd gezien in het kader van een aanvraag verkorte wachttijd. Werkneemster heeft weliswaar beperkingen maar van een ernstige aandoening is geen sprake en blijkt niet uit de medische informatie. Conclusie is dat de standpunten van bedrijfsarts en verzekeringsarts uit elkaar liggen en blijven liggen.
De verzekeringsarts heeft dus, anders dan eiseres stelt, zijn visie aan de bedrijfsarts voorgelegd en overleg gepleegd. De verzekeringsarts b&b heeft het medisch dossier inclusief medische informatie van werkneemsters behandelaars bestudeerd en werkneemster gezien op de hoorzitting op 11 juli 2023. Na de hoorzitting heeft zij werkneemster medisch onderzocht. Van onzorgvuldig onderzoek is geen sprake.
De rechtbank overweegt verder dat de Werkwijzer poortwachter (Werkwijzer) moet worden beschouwd als een bestendige gedragslijn van het UWV over de wijze van toetsing van re-integratie-inspanningen. De Werkwijzer heeft primair een interne functie en is bedoeld voor gebruik binnen het UWV. De Werkwijzer heeft niet de status van een beleidsregel. [3]
8.3.
Hebben de verzekeringsartsen de juiste toets uitgevoerd?
Eiseres stelt dat het hier niet gaat om de vraag of de functionele mogelijkheden in de visie van de verzekeringsarts correct zijn ingeschat door de bedrijfsarts maar of de beoordeling van de bedrijfsarts plausibel is geweest. Volgens eiseres zou bij de beoordeling van de re-integratieactiviteiten de beoordeling van de bedrijfsarts leidend moeten zijn, tenzij het advies niet plausibel te noemen is en dat betekent in dit verband “in redelijkheid had het advies niet gegeven mogen worden” of “andere bedrijfsartsen zouden niet tot dit advies gekomen zijn”.
Het is juist dat het bij de beoordeling van de re-integratieactiviteiten gaat om het sociaal medisch handelen van de bedrijfsarts in de eerste twee ziektejaren van de werkneemster en om het Actueel oordeel van de bedrijfsarts. De verzekeringsarts moet zich daarbij achteraf een oordeel vormen, waarbij de destijds aanwezige context in ogenschouw dient te worden genomen. Deze toets is geen claimbeoordeling. [4] Gelet op het feit dat artikel 65 van de Wet WIA spreekt over het ‘in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht’ en mede gelet op wat daarover in de Beleidsregels en Werkwijzer is vermeld, dient de verzekeringsarts van het UWV te toetsen of de bedrijfsarts op basis van de op dat moment bekende feiten en omstandigheden in redelijkheid tot zijn sociaal medische handelwijze of zijn oordeel over de belastbaarheid van de werknemer heeft kunnen komen. Het enkele feit dat de verzekeringsarts – achteraf oordelend – in sociaal-medisch opzicht zelf anders zou hebben gehandeld of tot een afwijkende inschatting van de belastbaarheid komt, is in dit verband onvoldoende om te kunnen komen tot de conclusie dat de bedrijfsarts de hem toekomende professionele marge heeft overschreden en daarmee sprake is van een tekortkoming in het sociaal medisch handelen van de bedrijfsarts.
De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts en – in heroverweging –de verzekeringsarts b&b een juiste toets hebben uitgevoerd. Zij hebben het re-integratieverslag en actueel oordeel beoordeeld en voldoende terughoudend getoetst.
De rechtbank kan bovendien de conclusie van de verzekeringsarts b&b volgen dat de bedrijfsarts buiten de professioneel aanvaardbare redelijke marge is getreden door zich op het standpunt te stellen dat sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid vanaf maart 2021, zonder aanpassing van de FML sinds januari 2021. Dit betekent dat de bedrijfsarts niet in redelijkheid tot zijn oordeel over de belastbaarheid van werkneemster en zijn daarop gebaseerde sociaal medische handelwijze heeft kunnen komen. In dat kader is het navolgende van belang.
De verzekeringsarts b&b heeft gemotiveerd dat én waarom er op het moment van het actueel oordeel geen sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Er was dus geen sprake van volledige arbeidsongeschiktheid.
Verder rapporteert zij dat niet gebleken is dat een medisch onderzoek heeft plaatsgevonden ter onderbouwing van de belastbaarheid en dat het erop lijkt dat de bedrijfsarts meegaat in de ervaren klachten van werkneemster. Uit de consultgegevens blijkt dat de klachten al 10 jaar bestaan. Ook blijkt dat de thuissituatie, belast met zorgen en onderzoeken van de dochter, niet optimaal is. De opgestelde belastbaarheid is blokkerend vanwege de forse beperkingen in persoonlijk en sociaal functioneren, waaronder ook voor herinneren en handelingstempo. Er is echter niet gebleken van een ernstige aandoening die aanleiding geeft voor deze forse beperkingen. Gedurende de verzuimbegeleiding is dit niet gebleken en ook de thuissituatie geeft daarvoor geen aanleiding. Ook de forse urenbeperking is niet onderbouwd. De klachten bestaan al langer en werkneemster kan de zorgtaken volbrengen. Verdenkingen op aandoeningen kunnen ten slotte volgens de verzekeringsarts b&b niet leiden tot volledige arbeidsongeschiktheid. Werkneemster is wel aangewezen op fysiek lichte arbeid.
Op 24 januari 2025 heeft de verzekeringsarts b&b gereageerd op de aanvullende beroepsgronden. Zij ziet daarin geen aanleiding voor een andere conclusie.
Uit het medisch dossier blijkt dat er voldoende medische informatie aanwezig was en dat werkneemster in het kader van de verkorte aanvraag WIA is gezien door de verzekeringsarts op 17 september 2021. De verzekeringsarts b&b wijst erop dat werkneemster lichte huishoudelijke taken verrichtte en alleen zo nodig overdag een powernap deed. De verzekeringsarts heeft voldoende eigen beeldvorming en heeft kunnen concluderen dat de in het actueel oordeel van 4 november 2021 beschreven belastbaarheid geen logisch verband vertoont met de aanwezige medische informatie en het eigen onderzoek van de verzekeringsarts. Daarbij is de telefonische toelichting van de bedrijfsarts meegewogen in de eindconclusie.
8.4.
Volgens eiseres zijn er geen aanknopingspunten voor het oordeel van het UWV dat eiseres redenen had moeten hebben voor twijfel aan het advies van de bedrijfsarts. Eiseres in het dan ook niet eens met de veel te strikte “voor rekening en risico” benadering van het UWV.
De rechtbank overweegt dat uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat de werkgever verantwoordelijk is voor de re-integratie, inclusief de door hem ingeschakelde deskundigen. De CRvB ziet geen aanleiding de ‘voor rekening en risico’ -benadering bij loonsancties, zoals die in de rechtspraak tot op heden is neergelegd, niet langer te volgen. [5] Hieruit volgt dat eiseres verantwoordelijk is voor de re-integratie, inclusief de advisering van de door hem ingeschakelde bedrijfsarts.
8.5.
De arbeidsdeskundige beoordeling.
Eiseres heeft het Werkadviescentrum (WAC) verzocht om arbeidsdeskundig onderzoek te doen. Conclusie van het WAC is dat werkneemster ongeschikt is voor het eigen werk. Het werk kan op een aantal punten worden aangepast maar niet zodanig dat alle overschrijdingen van de belastbaarheid worden opgelost. Er zijn bij eiseres geen mogelijkheden voor ander passend werk. Spoor 2 is mogelijk als de belastbaarheid toeneemt.
Op 17 januari 2022 heeft de arbeidsdeskundige van het UWV het re-integratieverslag beoordeeld. Hij vindt dat eiseres te weinig aan re-integratie heeft gedaan vanwege een blokkerend re-integratieadvies. De functionele mogelijkheden zijn niet adequaat ingeschat en de werkneemster is ten onrechte fors beperkt ten aanzien van de rubriek persoonlijk functioneren (herinneren en een aanmerkelijk vertraagd handelingstempo), dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden (duurbeperking van 2 uur per dag). Er is volgens de verzekeringsarts met name klachtencontingent gehandeld. Het onderzoek naar de mogelijkheden en de ondernomen re-integratieactiviteiten (spoor 2) zijn gebaseerd op de te fors beperkte functionele mogelijkheden. Hierdoor zijn reële re-integratiekansen gemist. Dit kan nog hersteld worden.
De arbeidsdeskundige b&b heeft in zijn rapport van 19 september 2023 gerapporteerd dat hij geen aanleiding ziet om af te wijken van de conclusie van de arbeidsdeskundige. Een onjuist advies van een bedrijfsarts/arbodienst in het kader van re-integratie komt voor rekening en risico van de werkgever. Eiseres had voor de onvoldoende re-integratie activiteiten geen deugdelijke grond.
Op 11 februari 2025 heeft de arbeidsdeskundige b&b gereageerd op de aanvullende gronden en gerapporteerd dat hij blijft bij het standpunt dat eiseres gerede twijfel kon hebben aan het advies (en de opgestelde belastbaarheid) van de bedrijfsarts.
Nu eiseres tegen het arbeidsdeskundig onderzoek geen gronden heeft ingediend, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten dit standpunt voor onjuist te houden.
9. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 7 mei 2025 gedaan door mr. J.W. Ponds, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Artikel 25, negende lid, van de WIA
Indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 64 en de beoordeling, bedoeld in artikel 65 blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond zijn verplichtingen op grond van het eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid dan wel de krachtens het zevende lid gestelde regels niet of niet volledig nakomt of onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, verlengt het UWV het tijdvak gedurende welke de verzekerde jegens die werkgever recht heeft op loon op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek dan wel aanspraak op bezoldiging op grond van artikel 76a, eerste lid, van de Ziektewet, opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de bedoelde verplichtingen of re-integratie-inspanningen kan herstellen. De verlenging bedoeld in de eerste zin, is ten hoogste 52 weken. […]
Artikel 65 van de WIA
De aanvraag voor een uitkering op grond van deze wet gaat vergezeld van een re-integratie-verslag als bedoeld in artikel 25, derde lid. De eerste zin is niet van toepassing voorzover artikel 26, eerste lid, toepassing vindt. Het UWV beoordeelt of de werkgever en de verzekerde […] in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen, die zijn verricht.
In de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (Besluit van 3 december 2002, Stcrt. 2002, 236, gewijzigd bij Besluit van 17 oktober 2006, Stcrt. 2006, 224) heeft het UWV een inhoudelijk kader neergelegd voor de beoordeling van de vraag of werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Daarnaast is de Werkwijzer Poortwachter van belang, waarmee het UWV aan werkgevers duidelijkheid probeert te bieden over wat van hen bij de re-integratie van een werknemer wordt verwacht.
Beleidsregels beoordelingskader poortwachter
Artikel 1
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen hanteert bij de beoordeling van de door werkgever en werknemer geleverde re-integratie-inspanningen als bedoeld in artikel 65 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, artikel 34a, eerste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, het beoordelingskader zoals vastgelegd in de bijlage bij dit besluit.
Bijlage
Voorafgaande aan de beoordeling van het recht op uitkering verricht het UWV eerst de poortwachterstoets. In dit kader beoordeelt het UWV allereerst of er voldoende re-integratieresultaat is bereikt, en als dat niet zo is of werkgever en werknemer samen gedurende de eerste twee jaar van ziekte voldoende inspanningen hebben verricht om de functionele mogelijkheden zo veel mogelijk te vergroten en de bestaande arbeidsmogelijkheden zo goed mogelijk te kunnen benutten in het eigen bedrijf of bij een ander bedrijf. Na een positief oordeel over de geleverde inspanningen wordt het recht op uitkering beoordeeld; na een negatief oordeel wordt de beoordeling van het recht op uitkering opgeschort en loopt de loondoorbetalingsplicht van de werkgever maximaal
52 weken door (loonsanctie) totdat de vereiste re-integratie-inspanningen hebben plaatsgevonden.
Er is sprake van een bevredigend resultaat wanneer gekomen is tot een (gedeeltelijke) werkhervatting, die min of meer aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden van de werknemer. Indien er geen bevredigend re-integratieresultaat bereikt is maar het UWV de inspanningen van de werkgever op basis van dit beoordelingskader wel voldoende acht, wordt geen loonsanctie opgelegd. Dat is evenmin het geval als het UWV de re-integratie-inspanningen weliswaar onvoldoende acht, maar tot het oordeel komt dat de werkgever daarvoor een deugdelijke grond heeft.
Indien het UWV het resultaat niet bevredigend acht, zal bij de beoordeling worden ingezoomd op datgene wat door de werkgever en werknemer daadwerkelijk ondernomen is.
Het UWV zal bij zijn beoordeling aan de volgende aspecten aandacht besteden:
b. Medische aspecten:
– Heeft de werknemer een naar algemeen medische maatstaven adequate behandeling voor zijn ziekte of gebrek ondergaan?
– Is nagegaan of door behandeling, training of revalidatie de functionele mogelijkheden kunnen worden vergroot?
– Is voorzien in adequate begeleiding op weg naar vergroting van de functionele mogelijkheden?
– Is de beoordeling van de bedrijfsarts met betrekking tot de functionele mogelijkheden van de werknemer ten aanzien van eigen arbeid en eventuele passende, andere arbeid plausibel?
– Is rekening gehouden met de stand van de wetenschap en de eisen van professionele dienstverlening, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in protocollen en richtlijnen of instructies?
De medische aspecten bij re-integratie betreffen de vaststelling van de mogelijkheden die de werknemer nog heeft ten aanzien van eigen werk en eventuele andere passende arbeid. Deze medische beoordeling dient als uitgangspunt voor de vaststelling van mogelijkheden om de belastbaarheid te vergroten (herstel) en van de re-integratie-inspanningen.
De bedrijfsarts begeleidt de werknemer tijdens ziekte, beoordeelt diens mogelijkheden om te functioneren en adviseert van daaruit over de re-integratie. Het UWV toetst aan het eind van de eerste twee ziektejaren of voldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht en of het resultaat daarvan plausibel is, in aanmerking genomen de functionele mogelijkheden van de werknemer; zonodig wordt de verzekeringsarts daarbij ingeschakeld.
Het is de taak van de bedrijfsarts om de hiervoor geschetste medische beoordeling te verrichten en de werkgever en werknemer te ondersteunen en te adviseren ten behoeve van de verzuimbegeleiding en re-integratie. De bedrijfsarts verricht zijn beoordelende en begeleidende taak aan de hand van de voorgeschreven processtappen tijdens de ziekteperiode. De bedrijfsarts stelt bijvoorbeeld bij dreigende langdurige ziekte een probleemanalyse op en adviseert daarin werkgever en werknemer inzake mogelijke interventies en maatregelen. Voorts verantwoordt de bedrijfsarts het medische handelen en zijn actueel medische oordeel aan het eind van de eerste twee ziektejaren in het medische deel van het re-integratieverslag. Op basis hiervan is de verzekeringsarts in staat om zijn beoordeling van de medische aspecten in het kader van de poortwachterstoets en claimbeoordeling voor de Wet WIA te verrichten.

Voetnoten

3.De Werkwijzer Poortwachter en de gevolgen voor de re-integratiepraktijk, P.S. Fluit, 20 november 2017, ArbeidsRecht 2017/53.