ECLI:NL:RBZWB:2025:2753

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
7 mei 2025
Zaaknummer
25/967
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herhaald beroep tegen niet tijdig beslissen door de minister van Infrastructuur en Waterstaat; oplegging van een hogere dwangsom

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 mei 2025, in de zaak tussen eiser en de minister van Infrastructuur en Waterstaat, wordt het beroep van eiser beoordeeld. Eiser stelt dat de minister niet tijdig heeft beslist op zijn verzoek van 20 maart 2024, zoals vereist door artikel 4.1 van de Wet open overheid (Woo). De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft eerder, op 15 augustus 2024, bepaald dat de minister binnen vier weken na de uitspraak een besluit moest nemen. Aangezien de minister dit niet heeft gedaan, is eiser opnieuw in beroep gegaan.

De rechtbank stelt vast dat de minister geen termijn heeft aangegeven voor het nemen van een besluit, wat betekent dat de standaardtermijn van twee weken na deze uitspraak van toepassing is. De rechtbank legt een dwangsom op van € 250,- per dag, met een maximum van € 37.500,-, voor elke dag dat de minister de termijn overschrijdt. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, dat de minister de onder 4.1 genoemde termijn moet respecteren en dat de dwangsom aan eiser moet worden betaald. Tevens moet de minister het griffierecht van € 194,- aan eiser vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/967

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 mei 2025 in de zaak tussen

mr. [eiser] , uit [plaats] , eiser

en

De minister van Infrastructuur en Waterstaat, de minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat de minister volgens hem niet op tijd heeft beslist op het verzoek van 20 maart 2024 als bedoeld in artikel 4.1 van de Wet open overheid (Woo).
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. De minister heeft niet binnen de door de rechtbank bij uitspraak van 15 augustus 2024 gestelde termijn een besluit genomen op het verzoek van eiser. Eiser heeft nogmaals beroep ingesteld bij de rechtbank. Volgens vaste rechtspraak is in deze situatie niet vereist dat het bestuursorgaan nog een keer in gebreke wordt gesteld, voordat beroep wordt ingesteld.
Is het beroep kennelijk gegrond?
3. Het beroep is kennelijk gegrond. Eiser heeft het verzoek ingediend op 20 maart 2024. De minister moest binnen vier weken beslissen op de aanvraag. [1] Eiser heeft de minister op 31 mei 2024 in gebreke gesteld. Vervolgens heeft eiser beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing ingediend bij de rechtbank, bekend onder nummer 24/5490. De rechtbank heeft op 15 augustus 2024 uitspraak gedaan en bepaald dat de minister binnen vier weken na de dag van verzending van de uitspraak een besluit moest nemen. [2]
Welke beslistermijn moet aan de minister worden opgelegd?
4. Omdat de minister nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat de minister dit alsnog moet doen.
4.1.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet de minister dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak.
In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen.
De rechtbank stelt vast dat de minister geen termijn heeft aangegeven, waarbinnen een besluit te verwachten is. Er is dan ook geen omstandigheid die aanleiding geeft tot afwijking van de standaardtermijn van twee weken.
Welke dwangsom wordt aan de minister opgelegd?
5. Volgens het landelijke beleid wordt in gevallen als deze, waarin verweerder na een door de rechter gestelde termijn nog geen beslissing op bezwaar heeft genomen de dwangsom bepaald op € 250,- per dag, met een maximum van € 37.500,-.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt, de minister de onder 4.1 genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan de minister de onder 5 genoemde dwangsom wordt opgelegd.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de minister het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die volgens de wet vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,- ;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 194,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van J. Stevens, griffier, uitgesproken op 7 mei 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat in artikel 4.4 van de Woo