ECLI:NL:RBZWB:2025:2994

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 mei 2025
Publicatiedatum
19 mei 2025
Zaaknummer
BRE 24/5678 t/m 24/5681
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen en zorgverzekeringswet

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 mei 2025, wordt de zaak behandeld van een belanghebbende die in beroep gaat tegen de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en de zorgverzekeringswet (Zvw) voor de jaren 2018 en 2019. De inspecteur van de Belastingdienst had de bezwaren van de belanghebbende afgewezen en de navorderingsaanslagen in stand gelaten. De rechtbank beoordeelt of de belanghebbende de vereiste aangiften heeft gedaan en of de navorderingsaanslagen terecht zijn opgelegd. De rechtbank concludeert dat de belanghebbende niet de vereiste aangiften heeft gedaan en dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de belanghebbende winst uit onderneming en resultaat uit overige werkzaamheden (ROW) heeft genoten die niet zijn aangegeven. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur niet verplicht was om de belanghebbende de cautie te verlenen, omdat er geen boetes zijn opgelegd. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, waardoor de navorderingsaanslagen en belastingrentebeschikkingen in stand blijven. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 24/5678 t/m 24/5681

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 mei 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken van de inspecteur van 13 juni 2024 op de bezwaren van belanghebbende tegen de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2018 en 2019, de navorderingsaanslagen inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) 2018 en 2019 en de bij de navorderingsaanslagen in rekening gebrachte belastingrente.
1.1.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende afgewezen en de navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw 2018 en 2019 en de belastingrentebeschikkingen in stand gelaten.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 4 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen namens de inspecteur: [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] . De gemachtigde heeft zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw voor de jaren 2018 en 2019 terecht en niet tot te hoge bedragen aan belanghebbende zijn opgelegd. Daartoe beoordeelt de rechtbank of belanghebbende de vereiste aangiften IB/PVV en Zvw 2018 en 2019 heeft gedaan, de inspecteur belanghebbende op de cautie en het recht op bijstand had moeten wijzen, het zorgvuldigheidsbeginsel is geschonden en of de belastingrente terecht in rekening is gebracht. Zij doet de beoordeling aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende niet de vereiste aangiften IB/PVV en Zvw 2018 en 2019 heeft gedaan. De navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw 2018 en 2019 zijn terecht en niet tot te hoge bedragen opgelegd. Verder hoefde de inspecteur belanghebbende niet op de cautie en het recht op bijstand te wijzen, is het zorgvuldigheidsbeginsel niet geschonden en is de belastingrente terecht in rekening gebracht. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

Procesverloop 2018
4. Aan belanghebbende is een uitnodiging tot het doen van aangifte IB/PVV en Zvw 2018 uitgereikt. Belanghebbende heeft een aangifte ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.547. Hij heeft geen winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden (ROW) vermeld. De definitieve aanslag IB/PVV 2018 is op 15 juni 2019 conform de ingediende aangifte IB/PVV 2018 opgelegd.
4.1.
Met dagtekening 15 december 2023 heeft de inspecteur de navorderingsaanslag IB/PVV 2018 opgelegd. Daarbij heeft de inspecteur een winst uit onderneming en ROW in aanmerking genomen. Het belastbaar inkomen uit werk en woning bedraagt € 167.458.
4.2.
De navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2018 is als volgt opgebouwd:
Belastbare winst uit onderneming
€ 5.261
Pensioen, lijfrente of andere uitkering
€ 20.537
Resultaat uit overige werkzaamheden (ROW)
€ 143.650
Aftrek eigen woning
- € 1.710
Uitgaven voor specifieke zorgkosten
- € 280
Belastbaar inkomen box 1
€ 167.458
4.3.
Met dagtekening 9 december 2023 heeft de inspecteur een navorderingsaanslag Zvw 2018 opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 34.077. Daarbij is rekening gehouden met het maximum bijdrage-inkomen van € 54.614 en de omstandigheid dat over een inkomen van € 20.537 al Zvw was ingehouden.
Procesverloop 2019
4.4.
Aan belanghebbende is een uitnodiging tot het doen van aangifte IB/PVV en Zvw 2019 uitgereikt. Belanghebbende heeft een aangifte ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.031. Belanghebbende heeft geen winst uit onderneming of ROW vermeld. De definitieve aanslag IB/PVV 2019 is op 12 mei 2020 conform de ingediende aangifte IB/PVV 2019 opgelegd.
4.5.
Met dagtekening 15 december 2023 heeft de inspecteur de navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd over het jaar 2019. Daarbij heeft de inspecteur een winst uit onderneming en ROW in aanmerking genomen. Het belastbaar inkomen uit werk en woning bedraagt € 117.551.
4.6.
De navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2019 is als volgt opgebouwd:
Belastbare winst uit onderneming
€ 36.269
Pensioen, lijfrente of andere uitkering
€ 21.044
Resultaat uit overige werkzaamheden (ROW)
€ 61.251
Aftrek eigen woning
- € 747
Uitgaven voor specifieke zorgkosten
- € 266
Belastbaar inkomen box 1
€ 117.551
4.7.
Met dagtekening 9 december 2023 heeft de inspecteur een navordering Zvw 2019 opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 34.883. Daarbij is rekening gehouden met het maximum bijdrage-inkomen van € 55.927 en de omstandigheid dat over een inkomen van € 21.044 al Zvw was ingehouden.
Feiten
4.8.
Belanghebbende is gehuwd met [vrouw] . Belanghebbende had in de jaren 2018 en 2019 een Wajong-uitkering. Zijn vrouw had in die jaren geen bekende inkomsten.
4.9.
Belanghebbende heeft vanaf het jaar 2012 tot en met 2019 runderen gehouden. Hij heeft kalfjes gefokt voor de verkoop aan veehandelaren en een slachthuis. Daarnaast heeft belanghebbende runderen ingekocht en verkocht. Het verloop van de dieren is als volgt geregistreerd bij het RVO:
4.10.
Belanghebbende stond in de jaren 2012 tot en met 2019 in de systemen van de Belastingdienst niet geregistreerd als ondernemer voor de inkomstenbelasting.
4.11.
Door de politie is een strafrechtelijk onderzoek ingesteld naar belanghebbende over de jaren 2012 tot en met 2019. In het kader van het strafrechtelijk onderzoek is op 5 december 2022 een proces-verbaal opgemaakt (hierna: het proces-verbaal).
4.12.
In het proces-verbaal staat onder meer het volgende vermeld over de handel in runderen:
‘In de periode 2012 tot en met 2019 blijken er in totaal 106 runderen te zijn aangevoerd c.q. ingekocht op het terrein/stal van de verdachte [belanghebbende] en 45 runderen zijn er geboren. In totaal zijn 151 runderen gemeld en aanwezig geweest op het UBN van de verdachte [belanghebbende] . Aangezien er geen sterfte is gemeld wordt er gevoeglijk van uit gegaan dat alle 151 runderen zijn verkocht c.q. overgedragen aan een andere eigenaar.
De laatste kolom in de tabel [Rechtbank: de tabel weergegeven onder 4.8] geeft het maximaal aantal verschillende runderen weer die er in dat betreffende jaar aanwezig kunnen zijn geweest. Hierdoor wordt zichtbaar dat de omvang van de veestapel tot en met 2018 gestaag groeide tot maximaal 72 stuks om vervolgens in 2019 tot nul of te nemen. Uit de van de RVO ontvangen, gecombineerde opgaves van 2017, 2018 en 2019 blijkt dat de verdachte [belanghebbende] heeft aangegeven wekelijks 10 tot 20 uur arbeid te hebben verricht in zijn bedrijf. In de gecombineerde opgave van 2016 bedroeg dit zelfs 20 tot 30 uur. Mede gelet op de omvang van zijn veehouderij kun je, naar de mening van mij, verbalisant, niet meer spreken van hobbymatig houden van vee maar is hier sprake van het bedrijfsmatig houden van vee.’
4.13.
In het proces-verbaal staat verder opgenomen dat de inkoop door belanghebbende van 89 runderen is geanalyseerd. Met de inkoop van deze runderen was in totaal € 84.860 gemoeid (gemiddeld € 953,48 per rund). Van de overige 20 aangekochte runderen is de prijs niet bekend. Er is gereconstrueerd dat de totale opbrengsten van de veehandel in de jaren 2012 tot en met 2019 € 188.278,78 bedragen.
4.14.
Verder is in het proces-verbaal het volgende opgenomen:
‘Uit de analyse van de aangetroffen bescheiden, de gegevens van de RVO, het onderzoek onder enkele veehandelaren en de transactiegegevens van de bankrekeningen blijkt dat de inkomsten van de verkoop van de 154 runderen voor het overgrote deel zijn ontvangen via de bankrekening. Totaal werd in de onderzoeksperiode door de verdachte [belanghebbende] uit de verkoop van runderen een bedrag van maximaal € 23.200,- contant ontvangen. Daarnaast heeft de verdachte [belanghebbende] in die periode 109 runderen ingekocht, hiervoor werd tussen de € 64.510,- en de € 76.710,- contant betaald. Hieruit blijkt dat de verdachte [belanghebbende] in de veehandel meer contant heeft uitgegeven dan hij contant heeft ontvangen. De verklaring dat de contante stortingen van ruim 206.000,- op de bankrekeningen van de verdachte en van zijn dochter afkomstig zijn van de hobbymatige verkoop van koeien en kalveren, blijkt derhalve niet uit het onderzoek.’
4.15.
Tijdens het onderzoek van de politie is geconstateerd dat in de jaren 2012 tot en met 2019 diverse contante stortingen zijn gedaan op bankrekeningen van belanghebbende, zijn [vrouw] , zijn [dochter] en [ex-vrouw] . Het gaat om de volgende bedragen:
2018
2019
Totaal 2012-2019
Belanghebbende
€ 45.932,41
€ 34.560,66
€ 178.678,74
[vrouw]
€ 33.790,00
€ 4.350,00
€ 32.786,00
[dochter]
€ 15.893,25
€ 2.288,73
€ 22.296,98
[ex-vrouw]
€ 0,00
€ 48,45
€ 28.789,42
4.16.
Het proces-verbaal vermeldt het volgende over de contante stortingen:
4.3.1 Contante stortingen
Bankrekeningen [belanghebbende]
Uit de analyse bleek dat op de bankrekeningen van [belanghebbende] , in de onderzoeksperiode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2019, totaal € 178.678,74 contant was gestort. Met name in de jaren 2017 en 2018 werden aanzienlijke bedragen gestort, zijnde ongeveer € 45.000,- per jaar.
Op basis van het feit dat [belanghebbende] uitsluitend een Wajong uitkering ontvangt kunnen deze contante stortingen niet uit een legale inkomstenbron verklaard worden. [belanghebbende] werd met deze contante stortingen geconfronteerd en hij verklaarde dat dit contante geld afkomstig was uit zijn hobbymatige koeienhandel (…).’
4.17.
Het proces-verbaal vermeldt tevens:

In de periode 2012 tot en met 2019 is op de bankrekening van de heer [belanghebbende] een bedrag van € 178.678,74 gestort. Daarnaast werden op de bankrekening van [dochter] contante bedragen gestort waarvan vervolgens totaal € 21.355,- werd overgeboekt naar de bankrekening van [belanghebbende] . [belanghebbende] verklaarde hierover in het verhoor dat het zijn geld was en dat hij dit uit de veehandel had verkregen. Ook werden op de bankrekening van zijn [ex-vrouw] contante bedragen gestort waarvan vervolgens totaal € 22.650,- werd overgeboekt naar de bankrekening van [belanghebbende] . [ex-vrouw] verklaarde hierover dat ze dit geld had gekregen van [belanghebbende] en afkomstig zou zijn uit de veehandel. Op de bankrekening van zijn [vrouw] , die zelf geen inkomen ontvangt, werd een bedrag van € 46.830 contant gestort dat grotendeels weer werd overgeboekt naar de bankrekening van [belanghebbende] . Uit het onderzoek blijkt dat de contante opbrengsten uit de veehandel € 23.200,- bedroegen. Deze opbrengst is onvoldoende voor de € 68.560,- die nodig waren om de contante inkoop van de koeien te verrichten.’
4.18.
Verder staat in het proces-verbaal:
‘Hiervoor is (het vermoeden) beschreven dat content geld van [belanghebbende] op de bankrekeningen van zijn echtgenote, ex- echtgenote en dochter is gestort. Uit de analyse van de bankrekeningen blijkt dat vanaf april 2017 een groot aantal contante stortingen op de verschillende bankrekeningen op dezelfde dagen plaatsvinden. De stortingen vinden plaats, met slechts enkele minuten tijd ertussen, op zowel de bankrekeningen van [belanghebbende] , alsook op de bankrekeningen van [vrouw] en op die van zijn [dochter] . Dit doet vermoeden dat de contante bankstortingen uitgevoerd worden door een en dezelfde persoon.’
4.19.
In het proces-verbaal staat dat de Rabobank contante stortingen op de bankrekening van belanghebbende als ongebruikelijk heeft aangemerkt en hiervan meldingen heeft gemaakt bij de Financial Intelligence Unit. Uit de meldingen blijkt onder andere dat belanghebbende heeft verklaard dat de contante stortingen op zijn bankrekeningen (€ 180.678,74) en op de bankrekening van zijn dochter (€ 25.495,94) afkomstig zijn van de hobbymatige verkoop van koeien en kalveren (runderen) maar dat hij dit niet met bewijsstukken kon onderbouwen.
4.20.
Belanghebbende is op 2 augustus 2021 en 4 oktober 2021 als verdachte verhoord. Tijdens het eerste verhoor heeft belanghebbende verklaard dat:
  • hij een schuld had bij zijn vader van € 25.000 á € 30.000;
  • hij voor de hobby vee houdt dat hem zo’n € 2.000 á € 3.000 per jaar oplevert;
  • het op zijn bankrekening gestorte contante geld (€ 147.892,74 in de periode 2012 tot en met 2020) afkomstig was van zijn (hobbymatige) veehandel;
  • hij niet weet wat de herkomst is van het contante geld dat op de bankrekening van zijn dochter was gestort en dat grotendeels naar zijn bankrekening was overgeboekt;
  • hij dit geld van zijn dochter had geleend.
4.21.
Tijdens het tweede verhoor heeft belanghebbende verklaard dat zijn vader diverse facturen voor hem heeft betaald en dat hij een schuld heeft van meer dan € 150.000 bij zijn vader.
4.22.
Tijdens het strafrechtelijk onderzoek is onderzoek gedaan naar de contante ontvangsten en contante uitgaven van belanghebbende. Geconcludeerd is dat in de periode van 2012 tot en met 2019 de contante ontvangsten in totaal € 112.665 bedroegen en de contante uitgaven € 515.108,16.
4.23.
Belanghebbende heeft een erfdeel en een legaat ontvangen uit de nalatenschap van een vriend die in 2012 is overleden. Het legaat bestond uit runderen. Belanghebbende heeft in totaal bruto € 218.458,58 ontvangen, waarover € 80.169,40 erfbelasting was verschuldigd. In het proces-verbaal is een overzicht gegeven van de afwikkeling van de erfenis. Geconcludeerd is dat deze nagenoeg volledig per bank is verlopen en/of verrekend met andere openstaande schulden/verplichtingen belanghebbende.
4.24.
De inspecteur is naar aanleiding van het stafrechtelijk onderzoek een fiscaal boekenonderzoek gestart waarbij de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV 2018 en 2019 is onderzocht. Met dagtekening 13 november 2023 is van het boekenonderzoek een controlerapport opgemaakt (hierna: het controlerapport).
4.25.
De controlemedewerkers hebben een kasopstelling gemaakt. Hiervoor is gebruik gemaakt van de bankafschriften, derdenonderzoeken, informatie van de politie en de Nibud norm. Voor de hoogte van het ROW in de navorderingsaanslagen IB/PVV 2018 en 2019 is de inspecteur aangesloten bij de kasopstelling. De kasopstelling is opgenomen in het controlerapport en luidt als volgt:
Rubriek
2018
2019
Contante stortingen
91.949
39.91
Geldopnamen
-3.85
-7.293
Aankoop vervoermiddel
3.5
6
Verkoop vervoermiddel
Contant betaalde uitgaven
35.31
7.008
Contant betaald hennep
11
Nibud norm
4.791
5.126
Contante geldstroom uit goederenbeweging
11.95
-500
Totaal
€ 143.650
€ 61.251
4.26.
In het rapport boekenonderzoek is een berekening gemaakt van de winst die belanghebbende in de jaren 2018 en 2019 zou hebben gemaakt met de handel in runderen. Daarbij is onder andere gekeken naar de ontvangsten en uitgaven op de bankrekeningen van belanghebbende die volgens de controlemedewerkers konden worden gelinkt aan de verkoop van runderen. De inspecteur is bij het opleggen van de navorderingsaanslagen IB/PVV 2018 en 2019 bij deze berekening aangesloten. De berekening voor de winst uit onderneming luidt als volgt:
Rubriek
2018
2019
Ontvangsten
€ 52.429
€ 67.328
Kosten
€ 38.245
€ 22.155
Verrekende kosten
€ 5.064
€ 0
Stelpost
€ 3.000
€ 3.000
Winst uit onderneming
€ 6.120
€ 42.173
MKB-winstvrijstelling
€ 859
€ 5.904
Belastbare winst
€ 5.261
€ 36.269
4.27.
Op 29 mei 2024 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden tussen de inspecteur en belanghebbende. Belanghebbende heeft tijdens het hoorgesprek aangegeven dat hij eerder verklaard heeft dat hij € 100 winst maakte per dier, maar dat hij erachter is gekomen dat de runderen hem alleen maar geld gekost hebben. Verder heeft belanghebbende verschillende verklaringen gegeven voor de contante stortingen.
4.28.
Belanghebbende heeft een overzicht van giften overgelegd van zijn vrouw, zijn dochter, zijn [stiefdochter] en [naam] aan hem. Verder heeft belanghebbende verklaringen overgelegd van deze personen dat zij op bepaalde data contante bedragen aan belanghebbende hebben gegeven. Het gaat in totaal om een bedrag van € 122.232,07.

Motivering

Vertegenwoordiging/cautie
5. Belanghebbende stelt dat de inspecteur hem ten onrechte niet de cautie heeft verleend. De rechtbank overweegt dat de cautie in een belastingzaak enkel verleend hoeft te worden indien aan belanghebbende inlichtingen worden gevraagd met het oog op de (eventuele) oplegging van een boete. In dit geval zijn geen boetes opgelegd. De cautie hoefde reeds daarom niet te worden verleend.
5.1.
Daarnaast oordeelt de rechtbank dat om dezelfde reden in dit geval geen verplichting bestond voor de inspecteur om belanghebbende erop te wijzen dat hij zich gedurende het onderzoek door iemand kan laten bijstaan. [1]
Vereiste aangifte: ondernemerschap en omkering en verzwaring van de bewijslast
5.2.
De inspecteur stelt dat belanghebbende niet de vereiste aangiften IB/PVV 2018 en 2019 heeft gedaan. Volgens de inspecteur heeft belanghebbende meer inkomsten genoten dan hij in zijn aangiften heeft verantwoord. De inspecteur stelt ten eerste dat de handel in runderen een onderneming vormt, belanghebbende daaruit winst heeft genoten en deze winsten van € 5.261 (2018) en € 36.269 (2019) ten onrechte niet in de aangiften heeft opgenomen. Ten tweede stelt de inspecteur dat belanghebbende contante stortingen en contante uitgaven heeft gedaan die moeten zijn bekostigd met inkomsten uit een onbekende bron. Deze inkomsten van € 143.650 (2018) en € 61.251 (2019) zijn belast als ROW en tevens ten onrechte niet in de aangiften vermeld.
5.3.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij niet meer inkomsten heeft genoten dan hij heeft aangegeven in zijn aangiften IB/PVV 2018 en 2019. Belanghebbende voert aan dat hij geen ondernemer is en derhalve niet gehouden was een administratie bij te houden. Volgens belanghebbende heeft hij gedurende 15 jaar hobbymatig runderen gehouden, zonder dat daarbij sprake was van ondernemerschap. Hij voert aan dat de inspecteur hem in de afgelopen jaren steeds een P-biljet voor particulieren heeft toegezonden, wat volgens hem een sterke aanwijzing vormt dat hij niet als ondernemer werd aangemerkt. Daarnaast stelt belanghebbende dat de contante gelden die hij heeft ontvangen afkomstig zijn van zijn vader, stiefdochter en anderen en dat deze daarmee niet kwalificeren als ROW.
5.4.
Voor de beoordeling of de vereiste aangifte is gedaan dient de inspecteur aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast aannemelijk te maken dat zich in de aangifte een of meer gebreken voordoen die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting op zichzelf beschouwd en verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. De inhoudelijke gebreken in de aangifte worden slechts in aanmerking genomen in het geval dat de belastingplichtige ten tijde van het doen van de aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. [2] Indien de vereiste aangifte niet is gedaan verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is (‘omkering en verzwaring van de bewijslast’). [3]
5.5.
De rechtbank beoordeelt hierna aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast of de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van winst uit onderneming en of sprake is van ROW.
Winst uit onderneming
5.6.
De rechtbank overweegt dat om te kunnen spreken van winst uit onderneming sprake moet zijn van (i) een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid, waarmee (ii) wordt beoogd om door middel van deelname aan het economisch verkeer winst te behalen en (iii) deze winst ook redelijkerwijs is te verwachten.
5.7.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur aannemelijk gemaakt dat in het geval van belanghebbende sprake is van winst uit onderneming. Uit de feiten volgt dat belanghebbende beschikte over een behoorlijk aantal runderen, met enige regelmaat nieuwe runderen aanvoerde en dat de veestapel gestaag groeide. Belanghebbende kocht runderen aan, verkocht deze en fokte bovendien met de dieren. Deze activiteiten verrichtte hij reeds sinds 2012 tot en met 2019. Er was daarom sprake van een duurzame organisatie waarin een actieve handel in runderen plaatsvond. Daarnaast is van belang dat belanghebbende zelf heeft aangegeven dat hij wekelijks gemiddeld tussen de 10 en 30 uur per week aan deze activiteiten besteedde. Daarmee is ook de omvang van de werkzaamheden aanzienlijk. Alles in onderlinge samenhang bezien overstijgen de werkzaamheden in ieder geval in de jaren 2018 en 2019 het niveau van hobbymatig. Er was sprake van een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid.
5.8.
Belanghebbende nam met de handel in runderen deel aan het economisch verkeer. Voorts is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende met de activiteiten het behalen van winst beoogde. De inspecteur heeft aannemelijk gemaakt dat winst ook te verwachten was. Hij heeft daarbij onder meer verwezen naar de bevindingen in het boekenonderzoek en het proces-verbaal, waaruit volgt dat de opbrengsten hoger zijn dan de kosten. Dit geldt over de gehele onderzoeksperiode bezien en niet alleen voor het jaar 2019 waarin alle toen aanwezige runderen zijn verkocht. De inspecteur gaat op basis van de bekende gegevens en de verklaringen van belanghebbende uit van een winst van € 100 per koe. Belanghebbende heeft in het strafrechtelijk onderzoek ook verklaard dat hij winst maakte. De enkele stelling van belanghebbende dat bij nader inzien de kosten in de praktijk hoger zijn uitgevallen en het daarom niet mogelijk was winst te realiseren, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. Belanghebbende heeft deze stelling niet onderbouwd met concrete cijfers of bewijsstukken. De inspecteur heeft derhalve aan de hand van objectieve gegevens aannemelijk gemaakt dat belanghebbende winst uit onderneming heeft genoten.
5.9.
De stelling van belanghebbende dat hij een aangiftebiljet voor particulieren heeft ontvangen (P-biljet), verandert het voorgaande oordeel van de rechtbank niet. Ook in die aangifte kunnen ROW of winst uit onderneming worden aangegeven. Het toezenden van een P-biljet vormt geen aanwijzing dat belanghebbende niet als ondernemer wordt aangemerkt. De Belastingdienst heeft niet redelijkerwijs de indruk gewekt dat ze op de hoogte waren van de feitelijke situatie en geen sprake zou zijn van winst uit onderneming.
Resultaat uit overige werkzaamheden (ROW)
5.10.
Voor de kwalificatie van bepaalde inkomsten als ROW [4] dient te worden beoordeeld of sprake is van werkzaamheden die zijn verricht met het oog op het behalen van voordeel, dat voordeel redelijkerwijs te verwachten was, en de werkzaamheden niet kunnen worden aangemerkt als winst uit onderneming of loon uit dienstbetrekking.
5.11.
De Belastingdienst heeft geconstateerd dat sprake is van diverse kasstortingen op bankrekeningen van belanghebbende, terwijl belanghebbende slechts een Wajong-uitkering van circa € 20.000 per jaar genoot. Naast kasstortingen op de rekening van belanghebbende zelf, zijn er ook kasstortingen gedaan op rekeningen van zijn vrouw en dochter, welke vervolgens grotendeels zijn overgeboekt naar belanghebbende. Er is derhalve sprake van kasstortingen op drie verschillende rekeningen die zijn toegekomen aan belanghebbende. De inspecteur heeft naar aanleiding hiervan een kasopstelling gemaakt (zie 4.25). Tevens is geconstateerd dat er in de betreffende jaren sprake is geweest van aanzienlijke contante uitgaven, welke eveneens in de kasopstelling zijn betrokken. Op basis van de kasopstelling heeft de inspecteur geconcludeerd dat het contante geldverkeer en de kasstortingen niet afkomstig kunnen zijn uit het in de aangifte aangegeven inkomen van belanghebbende.
5.12.
Belanghebbende heeft voor deze kasstortingen en contante uitgaven in het strafrechtelijk onderzoek, tegenover de inspecteur en in deze procedure meerdere verklaringen gegeven, waaronder:
  • er is sprake van spaargeld dat in de loop der jaren is opgebouwd;
  • de contante stortingen betreffen opbrengsten uit de handel in runderen;
  • er is geld afkomstig van de vader van belanghebbende. Belanghebbende heeft een grote schuld aan zijn vader. In eerste instantie noemde hij een bedrag van € 25.000 tot € 30.000, later € 150.000. Zijn vader heeft geld aan hem geleend en delen van de verbouwing voor hem betaald. Zijn vader had hoofdzakelijk contant geld, dat hij in 1976 in Nigeria heeft verdiend;
  • zijn vrouw en stiefdochter namen contanten mee vanuit Oekraïne naar Nederland, dit is op de Nederlandse bankrekening gestort en vervolgens deels overgemaakt naar een Oekraïense bankrekening dan wel daar contant opgenomen. Eerder heeft belanghebbende verklaard dat deze contanten (ook) zijn gebruikt voor tandartskosten van ongeveer € 20.000 van zijn vrouw;
  • belanghebbende heeft een erfenis van ongeveer € 220.000 ontvangen. Deze is ten onrechte niet in de analyse meegenomen;
  • de contante bedragen die zijn gestort zijn aan hem gegeven door zijn vrouw, zijn dochter, zijn [stiefdochter] en [naam].
5.13.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur aan zijn bewijslast heeft voldaan. De inspecteur heeft aan de hand van de kasopstelling aannemelijk gemaakt dat belanghebbende veel meer inkomsten moet hebben genoten dan alleen de Wajong-uitkering om de contante kasstortingen en contante uitgaven te kunnen doen. De inspecteur heeft verder aannemelijk gemaakt dat deze kasstortingen en uitgaven niet kunnen worden verklaard met de door belanghebbende gegeven verklaringen. De verklaringen van belanghebbende zijn zeer wisselend en roepen op meerdere punten twijfel op. Zij zijn bovendien onderling strijdig met elkaar. Het geld kan bijvoorbeeld niet tegelijkertijd zijn geleend van zijn vader als het aan hem is gegeven door zijn vrouw, dochter, stiefdochter en [naam].
5.14.
In het strafrechtelijk onderzoek is onderzoek gedaan naar de juistheid van de verklaringen en is telkens gemotiveerd onderbouwd dat deze de kasstortingen en contante uitgaven niet kunnen verklaren. Zo zijn de opbrengsten uit de handel van runderen grotendeels per bank ontvangen. Hetzelfde geldt voor de ontvangen erfenis, die is grotendeels via de bank of verrekening afgewikkeld. Ook is onder andere onderzoek gedaan naar de financiële positie van de vader van belanghebbende, en toen is vastgesteld dat hij geen inkomen had en ook geen contante opnamen heeft gedaan omstreeks de datum van de betaling. Ook de herkomst van het geld uit Nigeria is op geen enkele wijze onderbouwd en de juistheid daarvan is gemotiveerd in twijfel getrokken. Tot slot komt de verklaring dat de vrouw en stiefdochter van belanghebbende telkens ongeveer € 900 meenamen uit Oekraïne niet overeen met de veel hogere bedragen aan kasstortingen. Wie [naam] is en waarom deze grote hoeveelheden geld aan belanghebbende zou geven, is de rechtbank niet bekend.
5.15.
Gelet op de omvang en frequentie van de kasstortingen, de onverklaarde contante uitgaven en de tegenstrijdige en onvoldoende onderbouwde verklaringen van belanghebbende acht de rechtbank niet geloofwaardig dat sprake is van geld dat niet door belanghebbende had hoeven worden aangegeven in zijn aangiften IB/PVV. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur aannemelijk gemaakt dat de inkomsten voortkomen uit een onbekende niet aangegeven inkomstenbron. Derhalve is sprake van ROW.
Tussenconclusie
5.16.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende in de jaren 2018 en 2019 winst uit onderneming en ROW heeft genoten die hij niet heeft aangegeven in zijn aangiften IB/PVV voor de jaren 2018 en 2019.
Zijn de gebreken in de aangiften IB/PVV 2018 en 2019 zodanig dat de vereiste aangiften niet zijn gedaan?
5.17.
Gelet op de omvang van de niet aangegeven inkomsten is het bedrag dat op basis van de aangiften IB/PVV 2018 en 2019 niet is geheven, zowel relatief als op zichzelf beschouwd aanzienlijk. De rechtbank acht ook aannemelijk dat belanghebbende zich er bij het doen van de aangiften van bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. Belanghebbende heeft buiten de Wajong-uitkering geen enkele overige inkomsten aangegeven, terwijl hij wel aanzienlijke bedragen ontving. Het voorgaande geldt eveneens voor de Zvw. Bij het oordeel dat het bedrag van de Zvw dat op basis van de aangifte niet zou zijn geheven op zichzelf beschouwd aanzienlijk is, neemt de rechtbank in aanmerking dat het bij Zvw-bedragen in het algemeen om lagere bedragen gaat dan bij de IB/PVV als gevolg van het lagere tarief. [5]
5.18.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de vereiste aangiften IB/PVV en Zvw voor de jaren 2018 en 2019 niet zijn gedaan, zodat sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast. De rechtbank acht omkering van de bewijslast niet buitenproportioneel gelet op de omvang van de gebreken. De rechter heeft te beoordelen (i) of sprake is van een redelijke – niet willekeurige – schatting door de inspecteur, en, zo ja, (ii) of belanghebbende heeft doen blijken dat en in hoeverre de belastingaanslagen, zoals die luiden na uitspraak op bezwaar, onjuist zijn.
5.19.
De rechtbank overweegt als volgt. De inspecteur heeft de ROW-correctie gebaseerd op de kasopstelling, waarbij is aangesloten bij verifieerbare en bekende financiële gegevens. De inspecteur heeft bij de schatting van de winst rekening gehouden met de aanwas van de veestapel, de in- en verkoop van runderen en gangbare opbrengsten in de branche. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur daarmee een redelijke schatting heeft gemaakt van het inkomen omdat deze schatting goed is onderbouwd met verifieerbare gegevens en daarmee niet buitenproportioneel is.
5.20.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende ten aanzien van de aanslagen IB/PVV 2018 en 2019 niet doen blijken dat deze schatting onjuist is. Belanghebbende heeft geen administratie overgelegd waaruit blijkt dat de door de inspecteur vastgestelde winst onjuist is. Ook heeft belanghebbende niet doen blijken dat de bedragen die zijn aangemerkt als ROW, een andere – niet belastbare – herkomst hebben.
5.21.
De rechtbank concludeert dat de aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslagen IB/PVV voor de jaren 2018 en 2019 niet te hoog zijn vastgesteld.
Zorgvuldigheidsbeginsel
5.22.
De rechtbank volgt niet de stelling van belanghebbende dat de inspecteur in het rapport van het boekenonderzoek en gedurende de bezwaarprocedure het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden door wezenlijke zaken onvermeld te laten en onzorgvuldig te handelen. De omstandigheid dat de inspecteur een fout heeft gemaakt in jaartallen en niet heeft vermeld dat belanghebbende een erfenis heeft gekregen waarover erfbelasting is betaald, maakt nog niet dat het zorgvuldigheidsbeginsel is geschonden. Niet elke fout of onzorgvuldig handelen leidt tot schending van het zorgvuldigheidsbeginsel. Hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd is niet zodanig onzorgvuldig dat het zorgvuldigheidsbeginsel is geschonden. Daarbij merkt de rechtbank op dat in het proces-verbaal is gemotiveerd waarom de erfenis niet is meegenomen. De inspecteur heeft dat kennelijk gevolgd. Voor het overige is de rechtbank ook niet gebleken van wezenlijke zaken die missen. Een beroep op het zorgvuldigheidsbeginsel slaagt niet.
Belastingrente
5.23.
Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrentebeschikkingen. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikkingen.

Conclusie en gevolgen

6. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de uitspraken op de bezwaren tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV 2018 en 2019, de navorderingsaanslagen Zvw 2018 en 2019 en de belastingrentebeschikkingen in stand blijven. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Panah, griffier, op 16 mei 2025. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Hoge Raad 6 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1135.
2.Vgl. Hoge Raad 30 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH1083.
3.Artikel 27e, lid 1, van de AWR.
4.Artikel 3.90 Wet Inkomstenbelasting 2001.
5.Vgl. ook Hof ’s-Hertogenbosch 31 augustus 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:3650.