ECLI:NL:RBZWB:2025:2996

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 mei 2025
Publicatiedatum
19 mei 2025
Zaaknummer
BRE 23/1278
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de kosten van een dwangbevel met betrekking tot naheffingsaanslag parkeerbelasting

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 mei 2025, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de beslissing van de heffingsambtenaar behandeld. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de heffingsambtenaar de kosten van het dwangbevel heeft vernietigd. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de opgelegde kosten van het dwangbevel in verband met een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De rechtbank wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af, maar kent de belanghebbende wel een proceskostenvergoeding toe van € 167,45. De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar, na het indienen van het beroep, de naheffingsaanslag heeft vernietigd, waardoor het beroep gegrond is. De rechtbank concludeert dat er geen recht op schadevergoeding bestaat, omdat de redelijke termijn voor de behandeling van het beroep niet is overschreden. De rechtbank wijst ook op de noodzaak van een schadevergoeding bij geestelijk letsel, maar oordeelt dat de belanghebbende niet voldoende bewijs heeft geleverd voor een dergelijke claim. De rechtbank bevestigt dat de heffingsambtenaar het griffierecht aan de belanghebbende moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/1278

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 mei 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van belanghebbende tegen de bestreden uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 9 januari 2023. Het beroep ziet op de aan belanghebbende opgelegde kosten van het dwangbevel met betrekking tot de naheffingsaanslag parkeerbelasting met aanslagnummer [nummer] .
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 14 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en namens de heffingsambtenaar [persoon] .

Procesverloop

2. De heffingsambtenaar heeft bij brief van 9 januari 2023 het bezwaarschrift van belanghebbende ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de invorderingskosten in stand gelaten.
2.1
Op 10 januari 2023 heeft belanghebbende een e-mail ontvangen van Parkeerservice Tilburg dat hij onterecht één of meerdere naheffingen heeft ontvangen. De onterecht opgelegde naheffingen worden ingetrokken en de dossiers gesloten.
2.2
Belanghebbende heeft op 17 februari 2023 beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. Belanghebbende verzoekt daarbij om een schadevergoeding.
2.3
Bij brief met dagtekening 22 mei 2023 heeft de heffingsambtenaar belanghebbende laten weten dat de naheffingsaanslag met aanslagnummer [nummer] (hierna: de naheffingsaanslag) is vernietigd. Het betaalde bedrag en aanmanings- en/of dwangbevelkosten worden aan belanghebbende terugbetaald.
2.4
Belanghebbende heeft de rechtbank op 20 juni 2023 laten weten dat het beroep niet wordt ingetrokken. Belanghebbende verzoekt om een schadevergoeding vanwege de emotionele schade die een dwangbevel en aankondiging beslaglegging hebben aangericht. Hij verzoekt verder om een vergoeding van zijn proceskosten.
2.5
In het verweerschrift van 27 juni 2023 geeft de heffingsambtenaar aan dat de naheffingsaanslag en de kosten van de dwanginvordering zijn vernietigd.
2.6
Belanghebbende heeft bij brief met dagtekening 25 juli 2023 gereageerd dat de naheffingsaanslag niet is vernietigd. Belanghebbende heeft namelijk een vooraankondiging loonvordering met dagtekening 18 juli 2023 ontvangen.
2.7
Bij brief van 2 augustus 2023 laat de heffingsambtenaar weten dat de verkeerde naheffingsaanslag is vernietigd en niet de naheffingsaanslag die aan belanghebbende is opgelegd. Hierdoor is onterecht het invorderingstraject voortgezet. De heffingsambtenaar biedt excuses aan voor de gang van zaken.
2.8
Bij brief van 1 september 2024 heeft belanghebbende gereageerd. Belanghebbende geeft aan dat deze zaak veel stress en slapeloze nachten heeft opgeleverd en veel tijd heeft gekost door steeds weer te moeten reageren en telefoneren.
2.9
De rechtbank heeft de heffingsambtenaar verzocht om te reageren op het verzoek van belanghebbende om vergoeding van emotionele schade. De heffingsambtenaar heeft op 31 oktober 2024 gereageerd en stelt dat zij binnen de kaders van de behandeltermijn is gebleven. De heffingsambtenaar stelt dat belanghebbende geen procesbelang meer heeft, omdat de invorderingskosten ongedaan zijn gemaakt.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar, nadat beroep bij de rechtbank was ingesteld, de naheffingsaanslag heeft vernietigd en de daarmee samenhangende invorderingskosten heeft teruggedraaid. Het beroep van belanghebbende is dan ook gegrond. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende nog wel een procesbelang heeft vanwege het verzoek om een schadevergoeding. De rechtbank wijst het verzoek om een immateriële schadevergoeding af. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt, en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Procesbelang
3.1.
Een beroep moet niet-ontvankelijk worden verklaard als de indiener van het beroep geen belang daarbij heeft. Daarvan is sprake als het indienen van beroep, ongeacht de gronden waarop het steunt, belanghebbende niet in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen [1] .
Een procesbelang kan ook zijn gelegen in een verzoek om schadevergoeding. De heffingsambtenaar miskent dat artikel 8:88 van de Awb niet alleen ziet op een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Een schadevergoeding is ook mogelijk bij een onrechtmatig besluit. De rechtbank volgt dan ook niet het standpunt van de heffingsambtenaar dat belanghebbende geen procesbelang heeft.
Verzoek om schadevergoeding
3.2.
Belanghebbende heeft in het beroepschrift om een schadevergoeding verzocht. Ook na de brieven van de heffingsambtenaar waarin staat dat de naheffingsaanslag is vernietigd, heeft belanghebbende verzocht om een schadevergoeding. Belanghebbende stelt dat de vele fouten van de heffingsambtenaar en Cannock Chase (die de invordering verzorgt voor de heffingsambtenaar) grote emotionele gevolgen voor hem hebben. Na het dwangbevel kon hij niet rustig slapen en van huis weg. Het gaf veel stress en slapeloze nachten. Ook is hij in zijn goede naam aangetast door het later aangekondigde loonbeslag. Belanghebbende wil dat de tijd wordt gecompenseerd die hij heeft moeten besteden om allerlei wegen te bewandelen om de invorderingskosten en diverse andere naheffingen ongedaan te maken. Dit geldt ook voor de tijd die gepaard gaat met de beroepsprocedure.
3.3.
De rechtbank is bevoegd om op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt als gevolg van onder meer een onrechtmatig besluit van dat bestuursorgaan [2] . De rechtbank is slechts bevoegd om te oordelen over de door belanghebbende geclaimde schade voor zover die het gevolg is van het in dit beroep voorliggende besluit, de bij het dwangbevel in rekening gebrachte kosten. De rechter is niet bevoegd om te oordelen over schade voor zover die is veroorzaakt door eerdere of latere besluiten.
3.4.
Er wordt, voor de vraag of en in welke omvang een belanghebbende schade lijdt, volgens vaste jurisprudentie aansluiting gezocht bij het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht. Uit artikel 6:95 Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat ander nadeel dan vermogensschade slechts voor vergoeding in aanmerking komt voor zover de wet dat bepaalt. Artikel 6:106, onder b, BW bepaalt dat recht bestaat op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Voor een vergoeding van immateriële schade is onvoldoende dat sprake is van een meer of minder sterk psychisch onbehagen en van een zich gekwetst voelen. De wetgever heeft het oog gehad op geestelijk letsel dat bestaat uit ernstige inbreuken op de persoonlijke levenssfeer of op andere persoonlijkheidsrechten van de betrokkene. Degene die zich daarop beroept moet daarvoor voldoende concrete gegevens aanvoeren. Verder moet de geleden schade een rechtstreeks en onmiddellijk gevolg zijn van het bestreden besluit (causaliteitsvereiste).
3.5.
De rechtbank constateert dat er veel is misgegaan, hetgeen de heffingsambtenaar ook heeft erkend. De rechtbank begrijpt en acht ook aannemelijk dat deze omstandigheden spanning en frustratie bij belanghebbende hebben veroorzaakt. De rechtbank acht belanghebbende er echter niet in geslaagd aannemelijk te maken dat hij zodanig heeft geleden onder het in dit beroep voorliggende besluit, de kosten van het dwangbevel, dat sprake is van geestelijk letsel. De omstandigheid dat belanghebbende spanning en frustratie heeft ervaren, is daarvoor onvoldoende. Gelet hierop oordeelt de rechtbank dat in het geval van belanghebbende geen sprake is van een aantasting van zijn persoon of goede naam in de zin van artikel 6:106 BW. De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade op die grond af.
3.6.
Voor zover de spanning en frustratie van belanghebbende is veroorzaakt door de duur van de bezwaar- en beroepsprocedure, overweegt de rechtbank als volgt. Geschillen over de heffing van belastingen behoren binnen een redelijke termijn te worden beslecht. Daarvoor geldt als uitgangspunt voor de bezwaar- en beroepsfase samen een termijn van twee jaar. Bij overschrijding van de redelijke termijn in belastingzaken wordt, behalve in geval van bijzondere omstandigheden, verondersteld dat belanghebbende immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. Die spanning en frustratie wordt geacht ten einde te zijn gekomen na een uitspraak van een rechter of een kennisgeving van een beslissing van het bestuursorgaan waarmee het geschil over het besluit is beslecht. [3] Voor de schadevergoeding geldt als uitgangspunt een tarief van € 500 per halfjaar dat die termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond [4] .
3.7.
Het bezwaarschrift is ontvangen op 17 oktober 2022. De heffingsambtenaar heeft in de brief van 2 augustus 2023 laten weten dat de invorderingskosten zijn teruggedraaid, hetgeen ook door belanghebbende is bevestigd. Dat betekent dat de hoofdzaak, het geschil over de kosten van het dwangbevel, op dat moment is beëindigd. De redelijke termijn van twee jaar is daarom niet overschreden. Er bestaat geen recht op een schadevergoeding.
Proceskosten
3.8.
Belanghebbende heeft reis- en verblijfkosten en verletkosten op het formulier proceskosten opgegeven. Op zitting heeft belanghebbende een specificatie van deze kosten overgelegd. Belanghebbende heeft uren besteed aan telefoongesprekken en het opstellen van brieven met de gemeente en Cannock Chase. Belanghebbende heeft reiskosten opgegeven voor het afgeven van stukken bij de rechtbank en het bijwonen van de zitting. Belanghebbende heeft ook aangegeven dat hij door het bijwonen van de zitting een dag niet heeft kunnen werken. Belanghebbende werkt als ZZP-er en verzorgt cursussen op locatie. Zijn uurtarief is € 62,50, exclusief BTW.
3.9.
Omdat het beroep gegrond is moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten. Deze vergoeding is in totaal € 167,45‬. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij dit bedrag heeft berekend.
3.10.
De heffingsambtenaar heeft weliswaar de kosten van het dwangbevel vernietigd, maar is niet tegemoetgekomen aan het verzoek om een kostenvergoeding. Dit verzoek is op zitting besproken. Belanghebbende heeft daarom recht op een vergoeding van de reis- en verletkosten voor het bijwonen van de zitting. De rechtbank stelt deze kosten vast op € 167,45‬, bestaande uit een bedrag van € 11,20 voor reiskosten (gebaseerd op tweede klas openbaar vervoer) en € 156,25 voor verletkosten (2,5 uur x € 62,50). Voor de berekening van de verletkosten is de rechtbank uitgegaan van de duur van de zitting en de reis naar de zitting en niet, zoals belanghebbende had verzocht, een gehele werkdag. Belanghebbende heeft weliswaar op de dag van de zitting geen cursus kunnen geven, maar kon wel andere (administratieve) werkzaamheden voor zijn eenmanszaak verrichten. In zoverre is dus geen sprake van gederfde winst.
3.11.
Een proceskostenvergoeding kan niet worden gevraagd voor het tijdverzuim van het opstellen of lezen van processtukken of telefonisch contact met de heffingsambtenaar. Ook de reiskosten voor het afgeven van stukken op de rechtbank komen niet voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenvergoeding in zoverre af.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is gegrond. De rechtbank handhaaft het besluit van de heffingsambtenaar waarbij de kosten van het dwangbevel zijn vernietigd. De rechtbank wijst het verzoek om een immateriële schadevergoeding af. Belanghebbende heeft recht op een proceskostenvergoeding van € 167,45. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenvergoeding voor het overige af.
4.1
Omdat het beroep gegrond is, moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • handhaaft het besluit van de heffingsambtenaar waarbij de kosten van het dwangbevel zijn vernietigd;
  • wijst het verzoek om een immateriële schadevergoeding af;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van een vergoeding voor de proceskosten in beroep van € 167,45;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50,- aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. Dekkers, griffier, op 19 mei 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie hiervoor o.a. HR 11 april 2014, , ECLI:NL:HR:2014:878.
2.Zie hiervoor artikel 8:88 van de Awb.
3.Hoge Raad 2 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1128.
4.vergelijk Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.