In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 mei 2025, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de beslissing van de heffingsambtenaar behandeld. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de heffingsambtenaar de kosten van het dwangbevel heeft vernietigd. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de opgelegde kosten van het dwangbevel in verband met een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De rechtbank wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af, maar kent de belanghebbende wel een proceskostenvergoeding toe van € 167,45. De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar, na het indienen van het beroep, de naheffingsaanslag heeft vernietigd, waardoor het beroep gegrond is. De rechtbank concludeert dat er geen recht op schadevergoeding bestaat, omdat de redelijke termijn voor de behandeling van het beroep niet is overschreden. De rechtbank wijst ook op de noodzaak van een schadevergoeding bij geestelijk letsel, maar oordeelt dat de belanghebbende niet voldoende bewijs heeft geleverd voor een dergelijke claim. De rechtbank bevestigt dat de heffingsambtenaar het griffierecht aan de belanghebbende moet vergoeden.