ECLI:NL:RBZWB:2025:3007

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 mei 2025
Publicatiedatum
19 mei 2025
Zaaknummer
BRE - 24 _ 4392
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aftrekbaarheid van kosten in verband met aandelenplannen en de toepassing van artikel 10-1-j van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende, een B.V. gevestigd in Nederland, tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst met betrekking tot de aanslag vennootschapsbelasting (Vpb) voor het jaar 2017. De inspecteur had een aanslag opgelegd van € 19.865.146, welke later werd verminderd tot € 19.507.126 na gegrondverklaring van het bezwaar van belanghebbende. De rechtbank behandelt de vraag of de kosten die verband houden met aandelenplannen, specifiek de [bedrijf 2] en [bedrijf 3] aandelenplannen, in 2017 ten laste van de winst mogen worden gebracht. De rechtbank concludeert dat artikel 10-1-j van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 in de weg staat aan de aftrek van deze kosten. Dit artikel verbiedt kostenaftrek in verband met de uitreiking of toekenning van eigen aandelen aan werknemers van de vennootschap. De rechtbank oordeelt dat de kosten die verband houden met de afwikkeling van de in 2014 toegekende aandelen niet aftrekbaar zijn, omdat de voorwaarden voor toekenning in 2017 zijn vervuld. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de aanslag Vpb 2017 in stand blijft. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/4392

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 mei 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigden: mr. [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] MSc),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 20 maart 2024.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2017 een aanslag in de vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 19.865.146.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag Vpb 2017 gegrond verklaard en de aanslag Vpb 2017 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van € 19.507.126.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 3 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende [persoon 1] , [persoon 2] , [persoon 3] en [persoon 4] , de gemachtigden, en namens de inspecteur [inspecteur 1] , mr. [inspecteur 2] , mr. [inspecteur 3] , [inspecteur 4] en [inspecteur 5] RA.

Feiten

2. De aandelen in belanghebbende worden volledig gehouden door de Franse vennootschap [belanghebbende] S.A., welke aandelen voor 99,339% worden gehouden door [bedrijf 1] S.A. De aandelen van [bedrijf 1] S.A. zijn genoteerd aan de effectenbeurs van Euronext Paris.
2.1.
In Nederland staat belanghebbende aan het hoofd van de Nederlandse groep. Zij vormt als moedervennootschap samen met een dertigtal dochtervennootschappen een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting.
2.2.
[bedrijf 1] S.A. heeft diverse aandelenplannen geïmplementeerd, voor de wereldwijde [groep] , waarbij kwalificerende werknemers een voorwaardelijk recht op bonusaandelen [bedrijf 1] S.A. krijgen.
2.3.
Er zijn twee aandelenparticipatieplannen geïmplementeerd in Nederland:
  • [bedrijf 2] is een aandelenparticipatieplan gericht op alle werknemers van belanghebbende; en
  • [bedrijf 3] is een incentive plan voor directieleden van belanghebbende.
[bedrijf 2] -aandelenparticipatieplan
2.4.
Kwalificerende werknemers hebben jaarlijks de mogelijkheid om zich in te schrijven op het [bedrijf 2] -aandelenparticipatieplan waarbij zij uit eigen middelen aandelen [bedrijf 1] S.A. verwerven. Aandelen waarop de werknemers inschrijven zullen gehouden worden door het naar Frans recht opgerichte “ [fonds] ” ( [fonds] ). [fonds] is een fonds opgericht voor collectieve beleggingen in effecten voor deelnemende werknemers in het [bedrijf 2] -aandelenparticipatieplan. [fonds] belegt in aandelen [bedrijf 1] S.A. Na inschrijving en betaling op het [bedrijf 2] -aandelenparticipatieplan ontvangen de deelnemende werknemers units in het [fonds] . De units zijn gekoppeld aan de door de werknemers gekochte aandelen [bedrijf 1] S.A.
2.5.
Na inschrijving en betaling krijgen de werknemers afhankelijk van het aantal in een jaar gekochte aandelen, voorwaardelijke extra aandelen [bedrijf 1] S.A. toegekend. Deze worden onvoorwaardelijk toegekend indien de werknemer aan het einde van de vestingperiode - drie jaar na levering van de units - nog in dienst is en de units gedurende deze vestingperiode heeft aangehouden. De voorwaardelijke extra aandelen [bedrijf 1] S.A. worden op het moment van toekenning al geleverd aan het [fonds] .
2.6.
De aandelen waarop werknemers van het [bedrijf 2] -aandelenparticipatieplan inschrijven worden gedekt door de uitgifte van nieuwe aandelen [bedrijf 1] S.A.. De extra aandelen worden gedekt door het aankopen van eigen aandelen op de beurs door [bedrijf 1] S.A. In de praktijk vinden de aandelenuitgifte en de inkoop van aandelen plaats in dezelfde periode.
2.7.
Na het onvoorwaardelijk worden van de extra aandelen is er de mogelijkheid om het extra aandeel om te zetten in een [fonds] -unit, een cash uitbetaling of in te wisselen voor aandelen [bedrijf 1] S.A.
2.8.
In 2014, het jaar van toekenning van de voorwaardelijke extra aandelen, vormt belanghebbende commercieel een voorziening ter hoogte van het aantal toegekende voorwaardelijke extra aandelen vermenigvuldigd met de historische aandelenkoers. In 2015 en 2016 vermindert de commerciële voorziening (ter zake van de in 2014 voorwaardelijk toegekende extra aandelen) met het aantal extra aandelen - die zijn vervallen doordat niet meer aan de voorwaarden wordt voldaan - vermenigvuldigd met de historische aandelenkoers. In 2017 valt de commerciële voorziening die verband houdt met de in 2014 toegekende voorwaardelijke extra aandelen vrij voor zover deze de factuur - ter zake van de in 2014 toegekende extra aandelen welke onvoorwaardelijk zijn geworden - overstijgt. Voor voorwaardelijke extra aandelen toegekend in 2015, 2016 en 2017 geldt dezelfde methodiek.
2.9.
Na het onvoorwaardelijk worden van de in 2014 toegekende extra aandelen, in 2017, ontvangen de desbetreffende Nederlandse entiteiten een factuur van [belanghebbende] S.A. ter hoogte van alle onvoorwaardelijk geworden extra aandelen vermenigvuldigd met de historische koers (2014) inclusief een (beperkt) bedrag aan bank en beheerskosten.
2.10.
De kosten in de aangifte vennootschapsbelasting 2017 inzake het [bedrijf 2] -
aandelenparticipatieplan kunnen als volgt worden onderverdeeld:
1. factuur [bedrijf 2] 2014
€ 696.552
2. vrijval voorziening [bedrijf 2] 2014
€ 809.656 (-/-)
3. dotatie voorziening [bedrijf 2] 2017
€ 2.047.381
Totaal
€ 1.934.277
[bedrijf 3] -aandelenplan
2.11.
Kwalificerende directieleden krijgen (om niet) voorwaardelijke extra aandelen toegekend op grond van vooraf gestelde performance doelen in het [bedrijf 3] -aandelenplan.
2.12.
Ter afdekking van de voorwaardelijk toegekende extra aandelen zijn door [bedrijf 1] S.A. eigen aandelen ingekocht op de aandelenbeurs en ondergebracht bij Banco Transatlantique.
2.13.
De voorwaardelijke extra aandelen worden onvoorwaardelijk indien drie jaar na toekenning het directielid nog in dienst is en aan vooraf bepaalde prestatiecriteria wordt voldaan. Na het onvoorwaardelijk worden van de extra aandelen gelden er geen restricties. Op een voorwaardelijk extra aandeel wordt geen dividend uitgekeerd.
2.14.
In 2014, het jaar van toekenning van de voorwaardelijke extra aandelen, wordt commercieel een voorziening gevormd ter hoogte van het aantal voorwaardelijke toegekende extra aandelen vermenigvuldigd met de historische koers en vermenigvuldigd met het aantal resterende maanden in dat jaar ten opzichte van de totale blokkeringsperiode (9/36). In 2015 en 2016 wordt de voorziening pro rata verhoogd (12/36 per jaar). In 2017 wordt het resterende gedeelte (3/36) aan de voorziening toegevoegd voordat de voorziening vrijvalt. De voorziening valt steeds vrij voor zover die verband houdt met voorwaardelijk toegekende aandelen waarvoor gedurende de looptijd niet meer aan de voorwaarden wordt voldaan. Voor voorwaardelijke extra aandelen toegekend in 2015, 2016 en 2017 geldt dezelfde methodiek als in 2014.
2.15.
Na het onvoorwaardelijk worden van de in 2014 toegekende extra aandelen, in 2017, ontvangen de desbetreffende Nederlandse entiteiten een factuur van [belanghebbende] S.A., ter grootte van alle onvoorwaardelijk geworden extra aandelen vermenigvuldigd met de historische koers (2014) inclusief een (beperkt) bedrag aan bank- en beheerskosten.
2.16.
De kosten inzake het [bedrijf 3] -aandelen incentive plan kunnen als volgt worden onderverdeeld:
1. factuur [bedrijf 3] 2014
€ 182.508
2. vrijval voorziening [bedrijf 3] 2014
€ 180.620 (-/-)
3. dotatie voorziening [bedrijf 3] 2014
€ 15.052
4. dotatie voorziening [bedrijf 3] 2015
€ 102.260
5. dotatie voorziening [bedrijf 3] 2016
€ 318.974
6. dotatie voorziening [bedrijf 3] 2017
€ 327.188
Totaal
€ 765.362
Aangifte vennootschapsbelasting 2017
2.17.
Op 25 april 2019 heeft belanghebbende de aangifte Vpb 2017 ingediend naar een belastbare winst van € 21.876.587 en een belastbaar bedrag van € 19.865.146. In de ingediende aangifte is een bedrag aan niet aftrekbare kosten opgenomen ter grootte van € 2.699.638 inzake de door belanghebbende aan haar werknemers en directieleden toegekende aandelenplannen. De niet aftrekbare kosten kunnen als volgt worden uitgesplitst:
Afwikkeling van de in 2014 toegekende [bedrijf 3] - en [bedrijf 2] rechten die in 2017 onvoorwaardelijk worden
€ 111.216 (-/-)
Dotatie (commerciële) voorziening ter zake van de toegekende [bedrijf 3] rechten uit de jaren 2014, 2015 en 2016
€ 436.286
Vorming (commerciële) voorziening voor de in 2017 toegekende [bedrijf 2] en [bedrijf 3] rechten
€ 2.374.569
Totaal niet aftrekbare kosten
€ 2.699.638
2.18.
De aanslag Vpb voor het jaar 2017 is - conform de ingediende aangifte - vastgesteld (zie 1.1.).
2.19.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag Vpb 2017, in het bijzonder tegen de niet aftrek gebrachte kosten inzake de aandelenplannen ter grootte van € 2.699.638 en de toepassing van de innovatiebox.
2.20.
De inspecteur heeft het bezwaar gegrond verklaard voor zover het ziet op de toepassing van de innovatiebox en ongegrond voor zover het ziet op de aftrek van kosten inzake de aandelenplannen (zie 1.2.).

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of belanghebbende de kosten die verband houden met de [bedrijf 3] - en [bedrijf 2] aandelenplannen in 2017 ten laste van haar winst mag brengen. Meer in het bijzonder is in geschil of artikel 10, eerste lid, aanhef en onderdeel j, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: artikel 10-1-j) daaraan in de weg staat. Het geschil valt uiteen in twee deelvragen die aan de rechtbank ter beoordeling voorliggen:
staat artikel 10-1-j in de weg aan de aftrek van de kosten die verband houden met de afwikkeling van de in 2014 toegekende [bedrijf 3] - en [bedrijf 2] rechten;
mag belanghebbende in 2017 een (fiscale) voorziening vormen ter zake van de in 2014, 2015, 2016 en 2017 toegekende [bedrijf 3] - en [bedrijf 2] rechten?
3.1.
Tussen partijen is niet in geschil:
dat de extra aandelen [bedrijf 1] S.A., in het kader van de [bedrijf 3] - en [bedrijf 2] aandelenplannen, onder opschortende voorwaarden aan de directieleden en werknemers worden toegekend;
dat voldaan is aan de eisen van het Baksteen-arrest [1] voor het vormen van een voorziening voor de in 2014, 2015, 2016 en 2017 toegekende [bedrijf 3] - en [bedrijf 2] rechten.
3.2.
Naar het oordeel van de rechtbank staat artikel 10-1-j eraan in de weg dat belanghebbende de kosten die verband houden met de aandelenplannen in 2017 ten laste van haar winst brengt
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Motivering

4. Belanghebbende stelt dat artikel 10-1-j niet in de weg staat aan de aftrek van kosten in verband met de afwikkeling van de in 2014 toegekende [bedrijf 3] - en [bedrijf 2] rechten en evenmin aan een dotatie ten laste van de winst in verband met de vorming van een (fiscale) voorziening voor de in 2014, 2015, 2016 en 2017 toegekende [bedrijf 3] - en [bedrijf 2] rechten. Volgens belanghebbende moet artikel 10-1-j wetshistorisch worden geïnterpreteerd omdat een grammaticale interpretatie vanwege de onduidelijkheid van de wettekst niet tot een dwingende uitkomst leidt. Daarbij wijst belanghebbende erop dat er taalkundig gezien geen kosten in aftrek worden beperkt door artikel 10-1-j maar hierin slechts verwezen wordt naar een gebeurtenis Belanghebbende voert aan dat uit een wetshistorische interpretatie volgt dat de werkingssfeer van artikel 10-1-j is beperkt tot situaties waarin een vennootschap en/of concern niet verarmt vanwege de uitgifte van nieuwe aandelen en er als gevolg hiervan slechts verwatering plaatsvindt op aandeelhoudersniveau. De aftrekbeperking is daarom niet voor haar situatie bedoeld en behoort daarom ook niet van toepassing te zijn. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft belanghebbende verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. [2] De inspecteur heeft de stelling van belanghebbende gemotiveerd bestreden.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de toekenning van [bedrijf 3] - en [bedrijf 2] rechten aan haar directieleden en werknemers, en daarmee de uitreiking of toekenning van aandelen in [bedrijf 1] S.A., eventueel met tussenkomst van de [fonds] , een situatie is die als uitgangspunt onder de hiervoor onder 4.1. genoemde reikwijdte van artikel 10-1-j valt. De rechtbank acht dat juist en neemt dat ook tot uitgangspunt.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat de tekst van artikel 10-1-j, anders dan de overige onderdelen van het eerste lid van artikel 10 van de Wet Vpb, niet woordelijk aansluit bij een kostenpost. Gelet op de aanhef van het eerste lid van artikel 10 van de Wet Vpb en de context waarin artikel 10-1-j is geplaatst, is naar het oordeel van de rechtbank niettemin duidelijk welke betekenis aan artikel 10-1-j toekomt. Artikel 10-1-j verbiedt kostenaftrek in verband met uitreiking of toekenning van eigen aandelen aan werknemers van de vennootschap. Dat geldt ook als het, zoals in belanghebbendes geval, gaat om aandelen in een met de uitreikende vennootschap verbonden lichaam. Uit de wetsgeschiedenis [3] kan, zoals belanghebbende ook stelt, worden afgeleid dat de ratio bij invoering van de aftrekbeperking is gebaseerd op situaties waarbij de vennootschap niet verarmt maar sprake is van aandeelhouderslasten vanwege de verwatering van hun aandelenbelang. De tekst van artikel 10-1-j laat naar het oordeel van de rechtbank echter geen andere conclusie toe dan dat de kosten ook in een afwijkende situatie niet aftrekbaar zijn. De rechtbank ziet geen aanleiding om op grond van de argumenten van belanghebbende ten aanzien van doel en strekking van de wet een juiste wetstoepassing achterwege te laten. [4]
4.3.
Uit zowel de wettekst als de totstandkomingsgeschiedenis [5] van artikel 10-1-j kan volgens de rechtbank worden afgeleid dat artikel 10-1-j aangrijpt bij de (daadwerkelijke) toekenning van recht op aandelen. Dat toekenningsmoment markeert het ontstaan van pseudo-aandeelhouderschap in de zin van (onder andere) de werknemersoptiearresten [6] .
4.4.
Vaststaat dat de extra aandelen [bedrijf 1] S.A., in het kader van de [bedrijf 3] - en [bedrijf 2] aandelenplannen, onder opschortende voorwaarden aan de directieleden en werknemers van belanghebbende worden toegekend. Ter zake van de in 2014 in het kader van de [bedrijf 3] - en [bedrijf 2] aandelenplannen toegekende extra aandelen [bedrijf 1] S.A., zijn de opschortende voorwaarden in 2017 in vervulling gedaan. Dat betekent dat ter zake van die extra aandelen in 2017 sprake is van toekenning als bedoeld in artikel 10-1-j. Vanaf dat moment grijpt artikel 10-1-j aan en worden naar het oordeel van de rechtbank de kosten in verband met de afwikkeling van de in 2014 toegekende [bedrijf 3] - en [bedrijf 2] rechten op basis van artikel 10-1-j van aftrek uitgesloten.
4.5.
Artikel 10-1-j verzet zich naar het oordeel van de rechtbank ook ertegen dat een vennootschap die rechten op aandelen onder opschortende voorwaarde(n) toekent in anticipatie op de vervulling van die voorwaarde enig bedrag ten laste van de winst brengt. Dat betekent dat belanghebbende wel een voorziening kan vormen voor de in 2014, 2015, 2016 en 2017 toegekende [bedrijf 3] - en [bedrijf 2] rechten, aangezien niet in geschil is dat aan de voorwaarden voor het vormen van een voorziening voor de in 2014, 2015, 2016 en 2017 toegekende [bedrijf 3] - en [bedrijf 2] rechten is voldaan. De kosten in verband met de dotatie(s) aan de voorziening worden echter op grond van 10-1-j van aftrek uitgesloten.
4.6.
Het voorgaande betekent dat belanghebbende de kosten die verband houden met de [bedrijf 3] - en [bedrijf 2] aandelenplannen niet ten laste van haar winst mag brengen. Voor dat geval is niet in geschil dat de inspecteur het volledige bedrag van € 2.699.638 terecht in aftrek heeft geweigerd.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanslag Vpb 2017, zoals deze luidt na uitspraak op bezwaar, in stand blijft. Omdat het beroep ongegrond is krijgt belanghebbende het griffierecht niet terug en krijgt zij ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, voorzitter, mr. A.H.W. Steijn en mr. drs. P.E.C. Vossenberg, rechters, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier, op 19 mei 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Hoge Raad 26 augustus 1998, ECLI:NL:HR:1998:AA2555.
2.Rechtbank Noord-Holland 12 februari 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:2523
4.Vergelijk ook
6.Hoge Raad 21 februari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB0155, onder meer gepubliceerd in BNB 2001/160; en Hoge Raad 21 februari 2001, ECLI:NL:2001:AB0158, onder meer gepubliceerd in BNB 2001/161.