In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende, een B.V. gevestigd in Nederland, tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst met betrekking tot de aanslag vennootschapsbelasting (Vpb) voor het jaar 2017. De inspecteur had een aanslag opgelegd van € 19.865.146, welke later werd verminderd tot € 19.507.126 na gegrondverklaring van het bezwaar van belanghebbende. De rechtbank behandelt de vraag of de kosten die verband houden met aandelenplannen, specifiek de [bedrijf 2] en [bedrijf 3] aandelenplannen, in 2017 ten laste van de winst mogen worden gebracht. De rechtbank concludeert dat artikel 10-1-j van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 in de weg staat aan de aftrek van deze kosten. Dit artikel verbiedt kostenaftrek in verband met de uitreiking of toekenning van eigen aandelen aan werknemers van de vennootschap. De rechtbank oordeelt dat de kosten die verband houden met de afwikkeling van de in 2014 toegekende aandelen niet aftrekbaar zijn, omdat de voorwaarden voor toekenning in 2017 zijn vervuld. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de aanslag Vpb 2017 in stand blijft. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en geen vergoeding van proceskosten.