ECLI:NL:RBZWB:2025:3070
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de aanslag inkomstenbelasting en belastingrente in het kader van gebruikelijk loon
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 mei 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.434. Tevens was er belastingrente van € 117 in rekening gebracht. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit werd door de inspecteur afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 9 april 2025 behandeld, waarbij belanghebbende en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals twee inspecteurs van de Belastingdienst.
De rechtbank heeft allereerst beoordeeld of het beroepschrift tijdig was ingediend. Aangezien de inspecteur niet kon aantonen dat de uitspraak op bezwaar op de juiste wijze was bekendgemaakt, werd het beroep ontvankelijk verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank de inhoudelijke gronden van het beroep behandeld. Belanghebbende stelde dat hij geen activiteiten had verricht voor zijn vennootschappen en dus geen inkomsten had genoten. De inspecteur betwistte dit en stelde dat de gebruikelijk-loonregeling van toepassing was, wat inhield dat het loon ten minste op € 45.000 had moeten worden vastgesteld.
De rechtbank concludeerde dat de gebruikelijk-loonregeling van toepassing was, aangezien belanghebbende een aanmerkelijk belang had in de vennootschappen en administratieve werkzaamheden had verricht. De rechtbank oordeelde dat de aanslag niet te hoog was vastgesteld en dat het beroep ongegrond was. Dit betekende dat de uitspraak op bezwaar en de aanslag in stand bleven, en dat belanghebbende geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontving.