ECLI:NL:RBZWB:2025:3205

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 mei 2025
Publicatiedatum
23 mei 2025
Zaaknummer
BRE 25/661 t/m 25/666
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van beslissing door de inspecteur van de Belastingdienst

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 mei 2025, wordt het beroep van de belanghebbende tegen het niet tijdig nemen van een beslissing door de inspecteur van de Belastingdienst behandeld. De belanghebbende had eerder een beroep ingesteld na een uitspraak van de rechtbank van 27 november 2024, waarin de inspecteur werd opgedragen opnieuw te beslissen op de bezwaren van de belanghebbende. De rechtbank oordeelt dat de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk zijn, omdat de ingebrekestelling door de belanghebbende prematuur was. De rechtbank legt uit dat een betrokkene eerst een ingebrekestelling moet sturen aan het bestuursorgaan, en pas na het verstrijken van de termijn kan beroep worden ingesteld. In dit geval had de belanghebbende de inspecteur op 14 januari 2025 in gebreke gesteld, terwijl de beslistermijn nog niet was verstreken. Hierdoor kan de rechtbank het beroep niet inhoudelijk beoordelen. De rechtbank wijst ook het verzoek om immateriële schadevergoeding af, omdat de beroepen zich enkel richten tegen het niet tijdig beslissen van de inspecteur. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun mogelijkheden tot verzet.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 25/661 t/m 25/666

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 mei 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen die belanghebbende heeft ingesteld na de uitspraak van de rechtbank van 27 november 2024. [1] In die uitspraak staat dat de inspecteur opnieuw moet beslissen op de bezwaren van belanghebbende. Belanghebbende stelt nu beroepen in omdat de inspecteur dat volgens haar niet heeft gedaan.
1.1.
Omdat de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [2]
Zijn de beroepen ontvankelijk en gegrond?
3. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 27 november 2024 geen termijn genoemd waarbinnen de inspecteur is opgedragen opnieuw uitspraken op bezwaar te doen. Dit betekent dat moet worden aangesloten bij de wettelijke beslistermijn voor bezwaren van zes weken. [3] De rechtbank ziet in de gedane uitspraak of hetgeen is besproken op de zitting van 16 oktober 2024 geen aanleiding om af te wijken van de wettelijke beslistermijn. De termijn begint na afloop van de termijn waarbinnen hoger beroep kan worden ingesteld. [4] De inspecteur heeft bij brief van 18 februari 2025 de beslistermijn verdaagd. Dat betekent dat de heffingsambtenaar tot uiterlijk 2 april 2025 de tijd had de uitspraken op bezwaar te doen.
4. Als de betrokkene de ingebrekestelling te vroeg stuurt, is het beroep niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk kan beoordelen. In dit geval heeft belanghebbende de inspecteur op 14 januari 2025 in gebreke gesteld. Op dat moment was de beslistermijn nog niet verstreken en is de ingebrekestelling prematuur.
5. De beroepen zijn daarom kennelijk niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank de beroepen tegen het niet tijdig beslissen niet kan beoordelen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Voorgaande neemt niet weg dat de inspecteur gehouden is om een beslissing op de bezwaren te nemen.
6. Belanghebbende heeft verzocht om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank ziet op dit moment geen aanleiding om dat verzoek inhoudelijk te beoordelen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de beroepen van belanghebbende zich nu enkel richten tegen het niet tijdig beslissen van de inspecteur.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen niet-ontvankelijk;
  • wijst het verzoek om een immateriële schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. Dekkers, griffier, op 23 mei 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Uitspraak Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 27 november 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:8157.
2.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
3.Dit staat in artikel 7:10, eerste lid van de Awb. Zie ook uitspraak Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 juli 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:6737.
4.Dit staat in artikel 8:106, eerste lid onder b van de Awb.