ECLI:NL:RBZWB:2025:331

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 januari 2025
Publicatiedatum
24 januari 2025
Zaaknummer
24/1828
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de beschikking van de inspecteur inzake aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2019

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 januari 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de beschikking van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had op 30 december 2023 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd aan belanghebbende, die in Frankrijk woont, voor het jaar 2019. De aanslag was gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.622. Belanghebbende maakte bezwaar tegen deze aanslag, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk vanwege overschrijding van de bezwaartermijn. Tevens besloot de inspecteur om de aanslag ambtshalve te verminderen naar een belastbaar inkomen van nihil, zonder vergoeding van belastingrente.

De rechtbank behandelde het beroep op 29 november 2024, waarbij de inspecteur vertegenwoordigd was door twee inspecteurs. Belanghebbende was niet verschenen, maar de rechtbank stelde vast dat zij correct was uitgenodigd. Na de zitting werd het onderzoek geschorst om belanghebbende de mogelijkheid te geven in te stemmen met prorogatie, maar zij reageerde niet. De rechtbank besloot vervolgens het onderzoek te sluiten en de zaak inhoudelijk te behandelen.

De rechtbank oordeelde dat belanghebbende geen recht had op een vergoeding van rente, omdat de belastingrenteregeling dwingend is en in dit geval geen recht op belastingrente bestaat. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen proceskostenvergoeding of griffierecht aan belanghebbende werd toegekend. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen ontvingen een afschrift van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/1828

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 januari 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] (Frankrijk), belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de beschikking van de inspecteur van 30 december 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2019 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.622 (de aanslag).
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag. De uitspraak op bezwaar bevat twee beslissingen: (i) de inspecteur heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard vanwege overschrijding van de bezwaartermijn, en (ii) de inspecteur heeft besloten om de aanslag ambtshalve te verminderen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil (de verminderingsbeschikking). Daarbij is geen belastingrente vergoed. Het beroep is gericht tegen de verminderingsbeschikking.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 29 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben namens de inspecteur mr. [inspecteur 1] en [inspecteur 2] deelgenomen. Belanghebbende is niet verschenen. De griffier heeft belanghebbende op 5 september 2024 digitaal uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Op dezelfde datum is een notificatie van de plaatsing van dit bericht aan belanghebbende verzonden naar het door belanghebbende voor dit doel opgegeven e-mailadres. Daarom neemt de rechtbank aan dat belanghebbende dit bericht op 5 september 2024 heeft ontvangen. De rechtbank stelt daarmee vast dat belanghebbende correct en op de juiste wijze voor de zitting is uitgenodigd.
1.4.
Aan het einde van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst om aan belanghebbende (nogmaals) een brief te verzenden met daarin de vraag of zij instemt met prorogatie. Belanghebbende heeft niet (schriftelijk) gereageerd binnen de gestelde termijn (30 december 2024) (zie 4.1). Daarom heeft de rechtbank het onderzoek bij brief van 6 januari 2025 gesloten. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgesteld en naar partijen verzonden.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of belanghebbende recht heeft op een vergoeding van rente vanwege de ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2019. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende geen recht heeft op een vergoeding van rente. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.

Feiten

3. Belanghebbende woonde in 2019 in Frankrijk.
3.1.
Belanghebbende heeft op 19 april 2020 als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige aangifte IB/PVV 2019 (de aangifte) gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.622. Volgens de aangifte bedraagt de ingehouden loonheffing in totaal € 1.834.
3.2.
De inspecteur heeft op 31 juli 2020 een voorlopige aanslag IB/PVV (de voorlopige aanslag) voor het jaar 2019 aan belanghebbende opgelegd conform de aangifte. De voorlopige aanslag resulteerde in een te betalen bedrag aan IB/PVV van € 193. Er is geen belastingrente in rekening gebracht.
3.3.
De inspecteur heeft de aanslag overeenkomstig de aangifte (en dus de voorlopige aanslag) opgelegd aan belanghebbende. Er is geen belastingrente in rekening gebracht.
3.4.
Belanghebbende heeft bij brief met dagtekening 24 november 2023 bezwaar gemaakt. De inkomsten over 2019 zijn volgens haar niet belast in Nederland.
3.5.
Met dagtekening 30 december 2023 heeft de inspecteur het bezwaarschrift
niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Daarbij heeft hij het bezwaar in behandeling genomen als verzoek om ambtshalve herziening. De inspecteur heeft het verzoek toegewezen en de aanslag verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil, resulterend in een terug te ontvangen bedrag van € 2.027. Er is geen belastingrente vergoed over de teruggaaf.

Overwegingen

Prorogatie
4. De inspecteur heeft het niet-ontvankelijk verklaarde bezwaar behandeld als een verzoek om ambtshalve vermindering. Het verzoek is binnen de vijfjaarstermijn ingediend. [1] De inspecteur heeft ingestemd met het overslaan van de bezwaarfase (prorogatie). De rechtbank heeft uit het beroepschrift afgeleid dat belanghebbende ook wil dat de rechtbank de zaak behandelt. De rechtbank heeft belanghebbende daarom op 3 december 2024 een brief gestuurd met daarin het verzoek om (schriftelijk) te reageren als zij niet instemt met prorogatie. Omdat belanghebbende niet heeft gereageerd, komt de rechtbank toe aan een inhoudelijke behandeling. [2]
Rentevergoeding
4.1.
Belanghebbende heeft zich in haar beroepschrift op het standpunt gesteld dat zij recht heeft op een vergoeding van (wettelijke) rente vanaf 2019
.Belanghebbende gaat uit van een rentepercentage van 4%, resulterend in een minimumvergoeding van € 324,32.
4.2.
De inspecteur heeft hiertegen ingebracht dat in geval een aanslag ambtshalve wordt verminderd op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen geen belastingrente wordt vergoed. Verder verwijst de inspecteur naar een arrest van de Hoge Raad van 18 augustus 2023. [3]
4.3.
De rechtbank overweegt dat de belastingrenteregeling dwingend en uitputtend is geregeld en dat in gevallen als het onderhavige geen belastingrente wordt vergoed. Dit vloeit voort uit artikel 30fe van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Als uit de belastingwetgeving volgt dat er geen recht bestaat op een vergoeding van belastingrente, dan is er (ook) geen ruimte voor een vergoeding van (wettelijke) rente. [4] Dat betekent dat belanghebbende geen recht heeft op de door haar gevorderde rentevergoeding. [5]

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat belanghebbende geen recht heeft op een vergoeding van (wettelijke) rente.
5.1.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. Ook krijgt belanghebbende het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van
mr. D. Damen, griffier, op 23 januari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 45aa van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 (UR IB 2001).
2.Artikel 9.6, derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001).
3.Hoge Raad 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1095.
4.Artikel 4:103 van de Algemene wet bestuursrecht.
5.Hoge Raad 6 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:756, r.o. 3.2.