In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 januari 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de beschikking van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had op 30 december 2023 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd aan belanghebbende, die in Frankrijk woont, voor het jaar 2019. De aanslag was gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.622. Belanghebbende maakte bezwaar tegen deze aanslag, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk vanwege overschrijding van de bezwaartermijn. Tevens besloot de inspecteur om de aanslag ambtshalve te verminderen naar een belastbaar inkomen van nihil, zonder vergoeding van belastingrente.
De rechtbank behandelde het beroep op 29 november 2024, waarbij de inspecteur vertegenwoordigd was door twee inspecteurs. Belanghebbende was niet verschenen, maar de rechtbank stelde vast dat zij correct was uitgenodigd. Na de zitting werd het onderzoek geschorst om belanghebbende de mogelijkheid te geven in te stemmen met prorogatie, maar zij reageerde niet. De rechtbank besloot vervolgens het onderzoek te sluiten en de zaak inhoudelijk te behandelen.
De rechtbank oordeelde dat belanghebbende geen recht had op een vergoeding van rente, omdat de belastingrenteregeling dwingend is en in dit geval geen recht op belastingrente bestaat. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen proceskostenvergoeding of griffierecht aan belanghebbende werd toegekend. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen ontvingen een afschrift van de uitspraak.