ECLI:NL:RBZWB:2025:3314
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een beroep tegen een naheffingsaanslag Bpm en de toekenning van immateriële schadevergoeding
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 mei 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag van € 4.926 opgelegd voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) en verklaarde het bezwaar van belanghebbende ongegrond. De rechtbank behandelt het beroep en onderzoekt of de inspecteur in strijd heeft gehandeld met het mandaatverbod, of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en of belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
De rechtbank concludeert dat de inspecteur het mandaatverbod niet heeft geschonden en dat de naheffingsaanslag niet te hoog is. Wel heeft de rechtbank vastgesteld dat belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding van € 500, omdat de redelijke termijn van twee jaar met afgerond zes maanden is overschreden. De rechtbank wijst erop dat de inspecteur en de Staat ieder een deel van deze schadevergoeding moeten betalen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.