Op 28 mei 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken BRE 24/4324, 24/4325 en 24/4326, waarbij de rechtbank de beroepen van de belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst heeft beoordeeld. De belanghebbende, die in de jaren 2015, 2017 en 2018 in Nederland woonde en werkzaam was voor een Zwitsers bedrijf, had bezwaar gemaakt tegen de opgelegde aanslagen inkomstenbelasting. De inspecteur had de bezwaren ongegrond verklaard en de rechtbank heeft de zaak op 24 april 2025 behandeld. De rechtbank oordeelde dat de aanslagen terecht waren opgelegd en dat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat zijn inkomsten uit de exploitatie van schepen verband hielden met commercieel vervoer, waardoor Nederland het exclusieve heffingsrecht had. De rechtbank wees ook het verzoek van de inspecteur om vergoeding van proceskosten af, omdat er geen sprake was van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.