ECLI:NL:RBZWB:2025:3524

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 juni 2025
Publicatiedatum
5 juni 2025
Zaaknummer
BRE 23/3409
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2018

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 juni 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2018 behandeld. De inspecteur had eerder de bezwaren van belanghebbende gegrond verklaard, maar de rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is. Belanghebbende had een aanslag ontvangen met een verzuimboete en belastingrente, maar deze zijn verminderd naar nihil. De rechtbank stelt vast dat de aanslag niet hoger kan worden vastgesteld dan het eerder vastgestelde bedrag, vanwege het verbod van reformatio in peius. Belanghebbende had verzocht om de aanslag te corrigeren conform de ingediende aangifte, maar de rechtbank concludeert dat de stelling van belanghebbende leidt tot een verhoging van de aanslag, wat niet mogelijk is. De rechtbank heeft belanghebbende meerdere keren verzocht om te reageren op het standpunt van de inspecteur, maar er is geen nadere reactie gekomen. Daarom wordt het beroep ongegrond verklaard en krijgt belanghebbende geen proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/3409

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juni 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van belanghebbende tegen de bestreden uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 12 mei 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) met [aanslagnummer] opgelegd, waarbij gelijktijdig een verzuimboete is opgelegd en belastingrente in rekening is gebracht.
1.2.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende gegrond verklaard en naar aanleiding van de ingediende aangifte IB/PVV het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op -/- € 5.797. Het verlies uit werk en woning is vastgesteld op € 5.797. Het inkomen bestaat uit loon uit dienstbetrekking van € 1.887 en een inkomen uit eigen woning van -/- € 7.684. De verzuimboete is verminderd naar nihil en de in rekening gebrachte belastingrente is komen te vervallen.
1.3.
Omdat het beroep kennelijk ongegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Belanghebbende heeft beroep ingesteld, omdat de uitspraak op bezwaar niet conform de eerder ingediende aangifte IB/PVV zou zijn. Belanghebbende verzoekt om de aanslag te corrigeren conform de ingediende aangifte. In de aangifte is een inkomen van € 1.877 vermeld. Het negatieve inkomen uit eigen woning is niet aan belanghebbende toegerekend.
Is het beroep ontvankelijk?
2.1.
Voordat de rechtbank toekomt aan de inhoudelijke beoordeling van het beroep, beoordeelt de rechtbank eerst of het beroep ontvankelijk is. De inspecteur heeft in beroep gesteld dat in de uitspraak op bezwaar volledig is tegemoetgekomen aan belanghebbende en geen procesbelang bij het beroep bestaat.
2.2.
De rechtbank overweegt dat in zijn algemeenheid geen sprake is van een procesbelang indien het aanwenden van het rechtsmiddel, ongeacht de gronden waarop het steunt, de indiener van het rechtsmiddel niet in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen, zoals die met betrekking tot proceskosten en griffierecht. [1]
2.3.
De rechtbank overweegt dat belanghebbende bepleit dat de aanslag IB/PVV 2018 niet overeenkomstig de door belanghebbende ingediende aangifte is vastgesteld en – zoals de rechtbank begrijpt – op een hoger bedrag had moeten worden vastgesteld. In deze procedure kan de aanslag echter niet hoger worden vastgesteld, gezien het verbod van reformatio in peius. Belanghebbende mag niet in een slechtere positie komen als gevolg van de procedure. Indien belanghebbende en haar partner de onderlinge verdeling van de inkomsten uit eigen woning willen wijzigen, dan dienen ze daartoe een verzoek bij de inspecteur te doen voordat de aanslagen IB/PVV onherroepelijk vaststaan. [2] Dit kan leiden tot een navorderingsaanslag bij belanghebbende. Belanghebbende kan desgewenst tegen die navorderingsaanslag opkomen. [3] In deze procedure over de aanslag IB/PVV 2018 van belanghebbende kan dit echter niet tot een procesbelang leiden.
2.4.
Voorgaande neemt echter niet weg dat het beroep de mogelijkheid biedt dat de inspecteur op andere, door belanghebbende (nader) aan te voeren, gronden tot het oordeel zou komen dat de aanslag lager en/of het verlies uit werk en woning hoger moet worden vastgesteld. Daarom kan niet worden gezegd dat het beroep op zich belanghebbende niet in een betere positie kon brengen. [4] Omdat ook aan de overige ontvankelijkheidsvereisten is voldaan, is het beroep ontvankelijk.
Is het beroep gegrond?
3. In de motivering van het beroepschrift voert de gemachtigde alleen de grond aan dat de aanslag IB/PVV 2018 niet conform de ingediende aangifte is opgelegd. Zoals hiervoor is overwogen leidt deze stelling tot een verhoging van de aanslag, hetgeen niet mogelijk is binnen deze procedure. Deze grond leidt daarom niet tot een gegrond beroep.
3.1.
De rechtbank heeft belanghebbende meerdere malen verzocht om te reageren op het standpunt van de inspecteur dat volledig aan de bezwaren van belanghebbende tegemoet is gekomen. Belanghebbende heeft niet gereageerd en dus geen nadere gronden aangevoerd. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de aanslag en/of de verliesbeschikking te wijzigen.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is kennelijk ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. Dekkers, griffier, op 6 juni 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Hoge Raad 11 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:878.
2.Artikel 2.17, lid 4, van de Wet IB 2001.
3.Hoge Raad 23 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV0655.
4.Vgl. Hoge Raad 11 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:878.