ECLI:NL:RBZWB:2025:3619

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
11 juni 2025
Zaaknummer
BRE 23/9394
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) en immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende, een B.V., tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had een naheffingsaanslag van € 5.007 opgelegd voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) op basis van een aangifte van 7 maart 2022 voor een BMW X3. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 15 april 2025 en oordeelt dat de naheffingsaanslag te hoog is en dat belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag moet worden verminderd tot € 4.839 en kent een schadevergoeding van € 1.000 toe, waarvan € 556 voor rekening van de inspecteur en € 444 voor rekening van de Staat. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 365 aan belanghebbende moet vergoeden, evenals een proceskostenvergoeding van € 3.108.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/9394

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juni 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof, Bothof Services B.V.),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

en

de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 4 augustus 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 5.007 (de naheffingsaanslag).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 15 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende, mr. M.U. Sahin, verbonden aan Bothof Services B.V., en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
1.4.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht en niet naar een te hoog bedrag is opgelegd. Tevens beoordeelt de rechtbank of belanghebbende recht heeft op een immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is de naheffingsaanslag te hoog. Het beroep is daarom gegrond. Daarnaast heeft belanghebbende recht op een immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende heeft op 7 maart 2022 aangifte gedaan ter zake van de registratie van een BMW X3 xDrive20i High Executive met [VIN nummer] (de auto) en een bedrag aan Bpm voldaan van € 2.078.
3.1.
Bij de aangifte is een taxatierapport van [taxateur ] B.V. met datum 7 maart 2022 gevoegd. Daarin is een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat opgenomen van € 40.872, gebaseerd op een koerslijst van Eurotax. De taxateur heeft een schadebedrag van € 24.591 geconstateerd en de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat vastgesteld op € 12.281 [1] .
3.2.
RDW heeft de auto op 7 maart 2022 goedgekeurd.
3.3.
De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door Domeinen Roerende Zaken ( DRZ ). De bevindingen zijn opgenomen in een rapport van 14 maart 2022. De hertaxateur heeft de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat vastgesteld op € 39.111, eveneens gebaseerd op een koerslijst van Eurotax. De hertaxateur heeft geconstateerd dat de motorkap niet (goed) sluit, heeft dat aangemerkt als een essentieel gebrek, en heeft daarom geen aanleiding gezien om een waardevermindering wegens schade in aanmerking te nemen.
3.4.
De inspecteur heeft op basis van de hem ter beschikking staande gegevens en overeenkomstig de bevindingen van DRZ bij het opleggen van de naheffingsaanslag het standpunt ingenomen dat de verschuldigde Bpm moet worden vastgesteld op € 7.085. Met dagtekening 9 september 2022 is aan belanghebbende voor de auto een naheffingsaanslag opgelegd van € 5.007.

Overwegingen

Vooraf: aanvullende stukken
4. Op 14 april 2025 om 14.05 uur heeft de inspecteur digitaal aanvullende processtukken bij de rechtbank ingediend waarin de inspecteur een nieuw standpunt heeft ingenomen. De rechtbank heeft ter zitting geoordeeld dat de aanvullende stukken tardief zijn. De stukken zijn namelijk één dag voor de zittingsdag bij de rechtbank ingediend. Belanghebbende heeft, mede gelet op de (feitelijke) aard van de stukken, inhoudelijk onvoldoende op de stukken kunnen reageren. De rechtbank zal de stukken daarom buiten beschouwing laten. De stukken zullen wel in het dossier worden opgenomen. [2]
Historische nieuwprijs
4.1.
Belanghebbende stelt dat de historische nieuwprijs met toepassing van het arrest van de Hoge Raad van 22 december 2023 [3] , moet worden vastgesteld op € 68.588. De inspecteur heeft zich daar ter zitting bij aangesloten. De rechtbank ziet geen reden anders te beslissen.
Handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat
4.2.
Tussen partijen is niet meer in geschil dat de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat € 39.111 bedraagt. De rechtbank ziet geen aanleiding dit standpunt niet te volgen en stelt de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat vast op € 39.111.
Ontbreken inkoopfactuur en kennelijk onjuiste aangifte
4.3.
Tot de stukken van het geding behoort wel een inkoopfactuur van de auto gericht aan [naam] , maar een inkoopfactuur gericht aan belanghebbende ontbreekt. De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat, nu belanghebbende geen (eigen) inkoopfactuur heeft overgelegd, het taxatierapport buiten beschouwing dient te blijven. Volgens de inspecteur heeft belanghebbende kennelijk onjuiste aangifte gedaan.
4.4.
De rechtbank ziet in het ontbreken van de inkoopfactuur geen aanleiding om het taxatierapport in het geheel terzijde te schuiven. Wel kan het gevolgen hebben voor de bewijskracht die aan het taxatierapport toekomt. [4] Van een kennelijk onjuiste aangifte is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
Waardevermindering wegens schade – essentiële gebreken
4.5.
De bewijslast ten aanzien van de schade (en het schadeverleden) rust op belanghebbende. Belanghebbende heeft daartoe gewezen op het taxatierapport dat ten grondslag is gelegd aan de aangifte. De inspecteur heeft de door belanghebbende bepleite waardevermindering wegens schade gemotiveerd betwist, door te stellen dat sprake is van essentiële gebreken [5] aan de auto. Bij een auto met essentiële gebreken kan geen enkele vermindering vanwege schade in aanmerking worden genomen, aldus de inspecteur. Bovendien heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld dat het taxatierapport niet tot bewijs kan dienen omdat het niet de status van de auto op het moment van de aangifte weergeeft.
4.6.
De rechtbank stelt het volgende voorop. Ingevolge artikel 8, derde lid, van de Uitvoeringsregeling Bpm (tekst tot 2022) kan bij een gebruikt motorrijtuig dat essentiële gebreken vertoont waardoor met het motorrijtuig niet kan of mag worden deelgenomen aan het verkeer, geen vermindering van Bpm plaatsvinden. Dat betekent dat in die situatie de taxatiewaarde niet gebruikt kan worden om de verschuldigde Bpm te bepalen. Vanaf 2022 is de tekst van de bepaling gewijzigd en wordt niet meer gesproken over een motorrijtuig met essentiële gebreken, maar over een motorrijtuig dat niet voldoet aan de eisen, bedoeld in de hoofdstukken 5 en 7 van de Regeling voertuigen. De strekking van de bepaling is echter, ondanks andere bewoordingen, voor zover hier van belang, hetzelfde gebleven. Dat betekent dat ook vanaf 2022 de afschrijving niet met de taxatiewaarde kan worden bepaald als sprake is van een auto met essentiële gebreken. De vraag die beantwoord moet worden is wanneer sprake is van essentiële gebreken.
4.7.
Zowel in de “oude” (tot 2022) geldende, als in de huidige wetgeving wordt gesproken over een auto met zodanige gebreken dat daarmee niet mag of kan worden deelgenomen aan het verkeer. In dit geval is de auto goedgekeurd door de RDW en mag dus wel deelnemen aan het verkeer. Door de RDW is kennelijk na beoordeling vastgesteld dat de auto op essentiële onderdelen voldoet aan de vereisten van de wegenverkeerswetgeving en dat geen sprake is van een essentieel gebrek. Naar het oordeel van de rechtbank is deze vaststelling beslissend en is het niet aan de inspecteur om daar een andere invulling aan te geven. [6] Dat betekent dat belanghebbende, voor zover zij overigens aan de voorwaarden voldoet, bij het berekenen van de vermindering Bpm gebruik kan maken van een taxatierapport.
4.8.
Uit het taxatierapport (van 7 maart 2022) en de bijgevoegde schadecalculatie van belanghebbende volgt dat onder meer de veiligheidsgordels vóór en achter en de airbags zijn geactiveerd, dat er defecten zijn aan de stuurkolom, de versnellingsbak en de uitlaat, dat de motorkap niet sluit en dat de veiligheidssystemen zijn geactiveerd. Met geactiveerde airbags, gordels en veiligheidssystemen mag geen gebruik worden gemaakt van de openbare weg. [7] De inspecteur heeft gesteld dat een auto met de in of bij het taxatierapport vermelde gebreken door de RDW nimmer zou worden goedgekeurd. De rechtbank acht dat aannemelijk. Nu de auto op 7 maart 2022 door RDW wel is goedgekeurd moet worden aangenomen dat op dat moment en dus ook op het moment van aangifte (8 maart 2022) de auto in een andere staat verkeerde dan die in het taxatierapport beschreven staat. Dit oordeel vindt bevestiging in de omstandigheid dat een aanzienlijk aantal door belanghebbende opgevoerde schadeposten niet op de foto’s van DRZ waarneembaar is. Concluderend oordeelt de rechtbank dat het taxatierapport niet kan dienen ter onderbouwing van de schade op het moment van registratie of aangifte van de auto.
4.9.
Daarmee heeft belanghebbende geen bewijs geleverd van de door haar gestelde schade. De rechtbank voegt hier het volgende aan toe. Bij de hertaxatie door DRZ is vastgesteld dat de motorkap niet goed sloot. Dit defect is zichtbaar op zowel de foto’s van belanghebbende als de foto’s van DRZ . Nu hiervoor in de schadecalculatie van belanghebbende niet expliciet een schadebedrag is opgenomen ziet de rechtbank geen reden om ter zake een waardevermindering toe te passen.
Waardevermindering wegens schadeverleden
4.10.
De rechtbank ziet verder geen aanleiding om een waardevermindering wegens een schadeverleden in aanmerking te nemen. In de koerslijst van Eurotax wordt voor een daarin opgenomen motorrijtuig niet als variabele rekening gehouden met een waardevermindering wegens in het verleden op gelopen en herstelde schade van grotere omvang dan normale gebruiksschade (het schadeverleden). Er moet daarom van worden uitgegaan dat dit gegeven bij de waardebepaling volgens deze koerslijst (ook bij toepassing van de taxatiemethode) niet relevant is. [8] Het staat belanghebbende niet vrij om, los van de bij de taxatie gekozen koerslijst, een vermindering wegens schadeverleden in aanmerking te nemen. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat belanghebbende de waardevermindering van € 4.000 op geen enkele wijze onderbouwd heeft.
4.11.
Concluderend oordeelt de rechtbank dat op de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat geen vermindering kan worden toegepast en dat aldus de handelsinkoopwaarde van de auto moet worden gesteld op € 39.111 (zie 4.2).
Hoogte naheffingsaanslag
4.12.
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat het beroep gegrond is en dat de naheffingsaanslag als volgt moet worden verminderd:
Historische nieuwprijs
Af: Handelsinkoopwaarde
Afschrijving
Afschrijvingspercentage
Bruto historische Bpm
Af: Afschrijving (42,98%x bruto historische Bpm)
Verschuldigde Bpm
Af: Voldaan op aangifte
Naheffing
€ 68.588
€ 39.111
€ 29.477
42,98%
€ 12.130
€ 5.213
€ 6.917
€ 2.078
€ 4.839
Immateriëleschadevergoeding
4.13.
Belanghebbende maakt aanspraak op een immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.
4.14.
De rechtbank stelt vast dat de inspecteur het bezwaarschrift op 14 september 2022 heeft ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 11 juni 2025. De redelijke termijn van twee jaar is met afgerond negen maanden overschreden. Belanghebbende heeft recht op een schadevergoeding van € 1.000. Omdat de bezwaarfase afgerond vijf maanden te lang heeft geduurd komt € 556 (5/9e deel) voor rekening van de inspecteur en € 444 (de rest) voor rekening van de Staat. De rechtbank merkt de Staat in zoverre mede aan als partij in dit geding.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar. Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een proceskostenvergoeding. De inspecteur moet deze vergoeding betalen.
5.1.
De proceskostenvergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 647 [9] en in beroep een waarde van € 907. De gemachtigde heeft namens belanghebbende een bezwaarschrift ingediend, een hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De proceskostenvergoeding bedraagt dan in totaal € 3.108.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot € 4.839;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 556;
- veroordeelt de Staat tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 444;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 365 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 3.108 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, in aanwezigheid van mr. C.C. van den Berg, griffier, op 11 juni 2025. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat € 40.872 - aftrek schade 100% x € 24.591 - aftrek schadeverleden € 4000.
2.Artikel 2.16 van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken, Staatscourant 2023, 32442.
3.HR 22 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1703.
4.Vgl. Hof ’s-Hertogenbosch 10 mei 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:1520.
5.Zoals bedoeld in artikel 8, derde lid, van de Uitvoeringsregeling Bpm (tekst tot 2022).
6.Hof Amsterdam 17 november 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:5114; Hof Arnhem-Leeuwarden 9 april 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:2426.
7.Zie artikel 7.1 van de Regeling voertuigen.
8.HR 2 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:147, r.o. 3.3.2 en Hof ’s Hertogenbosch 15 februari 2023, ECL:NL:GHSHE:223:586.
9.Hoge Raad 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060.