ECLI:NL:RBZWB:2025:3746

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
17 juni 2025
Zaaknummer
24/8031
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag accijns opgelegd aan een belanghebbende in verband met het voorhanden hebben van sigaretten zonder accijnszegels

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 juni 2025, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag accijns opgelegd van € 1.740.800, evenals een belastingrentebeschikking van € 82.784. Na bezwaar van de belanghebbende werd de naheffingsaanslag verminderd tot € 1.740.255,50 en de belastingrentebeschikking tot € 82.758,11. De rechtbank behandelt de zaak, waarbij de belanghebbende stelt dat hij niet verantwoordelijk is voor de sigaretten die in de loods zijn aangetroffen, en dat er sprake is van willekeur omdat alleen hij de naheffingsaanslag heeft gekregen. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, omdat de sigaretten niet waren voorzien van accijnszegels en de belanghebbende feitelijke beschikkingsmacht had over de sigaretten. De rechtbank wijst erop dat de inspecteur de keuze heeft om te bepalen aan wie een naheffingsaanslag wordt opgelegd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de naheffingsaanslag en belastingrentebeschikking in stand blijven. De belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/8031

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juni 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. M.C.J. Schoenmakers),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 4 november 2024.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag accijns opgelegd van € 1.740.800 (de naheffingsaanslag).
1.2.
Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag heeft de inspecteur € 82.784 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de naheffingsaanslag verminderd tot € 1.740.255,50 en de belastingrentebeschikking tot € 82.758,11. Ook is een kostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend van € 1.248.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 20 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur mr. dr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking terecht aan belanghebbende zijn opgelegd. Meer specifiek beoordeelt de rechtbank of belanghebbende accijnsgoederen voorhanden heeft gehad dan wel betrokken was bij het voorhanden hebben daarvan als bedoeld in artikel 51, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de Accijns (WA). Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking terecht en naar juiste bedragen aan belanghebbende zijn opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende was sinds 1 juli 2011 huurder van [compartiment] van een loods aan [adres] in [plaats] .
3.1.
Belanghebbende had in het Verenigd Koninkrijk een pakketservicedienst ( [bedrijf] ) en wilde deze onderneming in Nederland voortzetten. In dat kader is hij de loods gaan huren.
3.2.
Op 1 juli 2015 heeft de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst (FIOD) informatie ontvangen via het Landelijk Internationaal Rechtshulp Centrum van een buitenlandse opsporingsautoriteit. Volgens deze informatie zou op 2 juli 2015 vermoedelijk een partij met mogelijk illegale sigaretten worden opgehaald bij [bedrijf] op het [adres] in [plaats] door een Ierse partij. Op 2 juli 2015 zijn opsporingsambtenaren van de FIOD de loods binnengetreden en hebben daar pallets met dozen met een hoeveelheid van in totaal 9.586.600 sigaretten aangetroffen. De sigaretten waren niet voorzien van accijnszegels. Voor de loods was geen vergunning voor een accijnsgoederenplaats verleend.
3.3.
Belanghebbende is begin juli 2015 diverse malen door de FIOD verhoord. In het daarvan opgemaakte proces-verbaal zijn onder meer de volgende verklaringen van belanghebbende opgenomen:
“Ik wist dat er dozen in de loods lagen, maar ik wist niet dat ze op deze manier werden gebruikt door de mensen van Dave. Ik bedoel hiermee de dozen die in de loods stonden die waren omwikkeld met de zwarte folie. Ik heb er de zwarte folie op hun verzoek omheen gewikkeld, ik kreeg dat verzoek van Dave. Ik bedoel hier de andere dozen mee dan de dozen die van mij waren en waarover ik jullie gisteren heb verteld, de kleine en de grote dozen.”
Naar aanleiding van de vraag of belanghebbende wist wat er in die dozen zat heeft hij verklaard:
“Nee, dat wist ik niet, maar ik kon het wel raden want ik rook een tabaksgeur.”
Verder verklaarde belanghebbende:
“Ik heb er niet in gekeken, maar ook hierbij kon ik het ruiken dat het om tabaksproducten gaat. In mijn hoofd wist ik al wat het was, ik wist dat het tabaksproducten betrof en ik heb één van die dozen op de achterste pallet gegooid.”
En:
“De sigaretten zijn een week of vijf geleden daar aangekomen. Ik was er niet zelf bij. Ik noem het nu sigaretten omdat jullie me dat vertellen. Ik weet het vanaf de dag dat ik ze daar heb zien staan en vanaf het moment dat ik er de zwarte folie omheen heb moeten wikkelen en er de straps om de dozen heb moeten doen. Dat heb ik ook voor begin juni gedaan.”
Naar aanleiding van de vraag of belanghebbende weet dat het verboden is om sigaretten voorhanden te hebben die niet van de vereiste accijnszegels zijn voorzien in een niet door de douane goedgekeurde loods verklaarde belanghebbende:

Dat weet ik, ik kom per slot van rekening uit de logistieke vervoerssector.”
3.4.
Belanghebbende is bij vonnis van rechtbank Overijssel op 25 maart 2016 strafrechtelijk veroordeeld voor het opzettelijk voorhanden hebben van sigaretten die niet overeenkomstig de bepalingen van de WA in de heffing waren betrokken.
3.5.
De inspecteur heeft naar aanleiding van de bevindingen uit het FIOD-onderzoek en de aangetroffen sigaretten een naheffingsaanslag accijns opgelegd van € 1.740.800 voor 9.589.600 sigaretten. Gelijktijdig bij het opleggen van de naheffingsaanslag is belastingrente in rekening gebracht.
3.6.
Belanghebbende heeft met dagtekening 21 maart 2017 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. De inspecteur heeft op 4 november 2024 uitspraak op bezwaar gedaan. Hij heeft daarbij de naheffingsaanslag verminderd met € 544,50 omdat bij het opleggen van de naheffingsaanslag is uitgegaan van een te hoog aantal sigaretten en een berekeningsfout is gemaakt. De belastingrentebeschikking is overeenkomstig verminderd.

Motivering

4. Belanghebbende stelt dat onvoldoende voortvarend is gehandeld bij het doen van de uitspraak op bezwaar. Daarom moet de naheffingsaanslag worden vernietigd.
Verder stelt belanghebbende dat geen sprake is van het voorhanden hebben van de sigaretten en verzoekt hij de inspecteur aan te geven vanaf welk tijdstip de aanvang van het voorhanden hebben is aangevangen. Hij betwist dat hij de beschikkingsmacht had over de sigaretten. Ook is sprake van willekeur omdat de naheffingsaanslag alleen aan belanghebbende is opgelegd.
4.1.
De inspecteur heeft de stellingen van belanghebbende gemotiveerd bestreden. Verder erkent de inspecteur dat de bezwaarfase lang heeft geduurd hetgeen hij betreurt en waarvoor hij zijn excuses heeft aangeboden. Dit leidt echter naar zijn mening niet tot vernietiging van de naheffingsaanslag.
4.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Vaststaat dat de in de loods aangetroffen sigaretten niet waren voorzien van accijnszegels en ook anderszins is niet aannemelijk dat voor die sigaretten accijns was betaald. Daarom is accijns verschuldigd ter zake van de uitslag tot verbruik van die sigaretten. [1] Onder uitslag tot verbruik wordt onder meer verstaan het voorhanden hebben van een accijnsgoed buiten een accijnsschorsingsregeling wanneer over dat goed geen accijns is geheven overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het Unierecht en de nationale wetgeving. [2] Voor dat geval wordt de accijns geheven van de persoon die de accijnsgoederen voorhanden heeft en enig andere persoon die bij het voorhanden hebben ervan betrokken is. [3]
4.3.
Vaststaat dat de sigaretten zijn aangetroffen in de loods die door belanghebbende werd gehuurd en dat belanghebbende vrije toegang had tot de loods. Hij heeft ook verklaard dat hij heeft gezien dat er pallets met dozen aanwezig waren en dat hij er zelf zwarte folie omheen heeft gewikkeld. Verder heeft hij verklaard dat hij rook dat het tabak betrof. De rechtbank is daarom van oordeel dat belanghebbende fysiek over de in de loods aangetroffen sigaretten kon beschikken. Deze feitelijke beschikkingsmacht is voldoende om te kunnen oordelen dat belanghebbende de sigaretten voorhanden heeft gehad. Niet van belang is of hij een recht of belang kon doen gelden op de sigaretten, of dat hij wist of redelijkerwijs had behoren te weten dat het ging om onveraccijnsde sigaretten. [4] Daarnaast is belanghebbende reeds strafrechtelijk veroordeeld voor het opzettelijk voorhanden hebben van sigaretten die niet overeenkomstig de bepalingen van de WA in de heffing waren betrokken. Uit voorgaande volgt dat terecht accijns van belanghebbende is nageheven.
4.4.
Belanghebbende voert aan dat sprake is van willekeur omdat de naheffingsaanslag alleen aan hem is opgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is van willekeur geen sprake. Het staat de inspecteur vrij om te kiezen aan wie hij een naheffingsaanslag oplegt. [5] De stelling van belanghebbende leidt daarom niet tot vernietiging van de naheffingsaanslag.
4.5.
De bezwaarfase heeft zeven jaar stil gelegen. Beide partijen hebben desgevraagd ter zitting bevestigd dat in de periode tussen de brief van de inspecteur van 29 augustus 2017 (gelegenheid geven tot nadere motivering bezwaarschrift) en de brief van 26 augustus 2024 (voorlopig standpunt inspecteur) niets is gebeurd. Alhoewel de rechtbank van oordeel is dat de periode tot het doen van de uitspraak op bezwaar bijzonder lang heeft geduurd, betekent dit niet dat om die reden volledig tegemoet moet worden gekomen aan de gronden van belanghebbende. Als belanghebbende wil dat sneller wordt beslist, staat daartoe de mogelijkheid open om de inspecteur na afloop van de beslistermijn in gebreke te stellen en zo nodig een beroep wegens niet tijdig beslissen in te stellen.
4.6.
Gelet op al het vorenstaande is de naheffingsaanslag terecht en naar het juiste bedrag aan belanghebbende opgelegd. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking. Hierbij wijst de rechtbank belanghebbende erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de aanslag volgt.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslag en belastingrentebeschikking in stand blijven. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier, op 17 juni 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 1, tweede lid van de WA.
2.Artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de WA.
3.Artikel 51, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de WA.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:473.
5.Vgl. Hoge Raad 14 augustus 2015, ECLI:NL:HR:2015:2165.