In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 juni 2025, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag accijns opgelegd van € 1.740.800, evenals een belastingrentebeschikking van € 82.784. Na bezwaar van de belanghebbende werd de naheffingsaanslag verminderd tot € 1.740.255,50 en de belastingrentebeschikking tot € 82.758,11. De rechtbank behandelt de zaak, waarbij de belanghebbende stelt dat hij niet verantwoordelijk is voor de sigaretten die in de loods zijn aangetroffen, en dat er sprake is van willekeur omdat alleen hij de naheffingsaanslag heeft gekregen. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, omdat de sigaretten niet waren voorzien van accijnszegels en de belanghebbende feitelijke beschikkingsmacht had over de sigaretten. De rechtbank wijst erop dat de inspecteur de keuze heeft om te bepalen aan wie een naheffingsaanslag wordt opgelegd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de naheffingsaanslag en belastingrentebeschikking in stand blijven. De belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en geen vergoeding van proceskosten.