ECLI:NL:RBZWB:2025:3905

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 juni 2025
Publicatiedatum
23 juni 2025
Zaaknummer
BRE 24/1575
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslag forensenbelasting door de rechtbank Zeeland-West-Brabant

Op 23 juni 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Vlissingen over een aanslag forensenbelasting voor het jaar 2023. De rechtbank beoordeelt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar, die de aanslag had opgelegd en het bezwaar ongegrond had verklaard. De rechtbank heeft de zaak op 27 mei 2025 behandeld, waarbij zowel de belanghebbende als de heffingsambtenaar aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de aanslag terecht is opgelegd. Belanghebbende, eigenaar van een woning in [plaats 1], stelt dat deze woning zijn hoofdverblijf is, maar de rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat dit niet het geval is. De rechtbank wijst op de bewijslastverdeling en de omstandigheden die bepalen waar iemands hoofdverblijf is. Belanghebbende heeft onvoldoende bewijs geleverd om aan te tonen dat zijn woning in [plaats 1] zijn hoofdverblijf is, vooral gezien het lage verbruik van gas, water en elektra en de aanwezigheid van andere woningen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de belanghebbende het griffierecht niet terugkrijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen in hoger beroep gaan bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/1575

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juni 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats 1] , belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Vlissingen, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 29 december 2023.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor het jaar 2023 een aanslag forensenbelasting opgelegd (de aanslag).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 27 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en namens de heffingsambtenaar, [naam] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de aanslag terecht is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is de aanslag terecht opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende is tezamen met zijn echtgenote eigenaar van een woning gelegen aan [adres 1] in [plaats 1] (de woning). De woning was in het betreffende jaar gemeubileerd en was meer dan 90 dagen beschikbaar voor belanghebbende.
4.1.
Belanghebbende en zijn echtgenote zijn tevens eigenaar van een woning gelegen aan [adres 2] in [plaats 2] (de woning in [plaats 2] ).
4.2.
De echtgenote staat in de Basisregistratie Personen (BRP) ingeschreven op het adres in [plaats 2] . Zij had daar haar hoofdverblijf. Belanghebbende staat in de BRP ingeschreven op het adres van de woning.
4.3.
Tot de gedingstukken behoren jaarafrekeningen van Essent en Evides, en daarnaast bankafschriften en kassabonnen van diverse winkels met betrekking tot het jaar 2023.

Motivering

4.4.
Ingevolge artikel 2 van de Verordening op de heffing en de invordering van forensenbelasting [plaats 1] 2023 (de Verordening) wordt forensenbelasting geheven van natuurlijke personen die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het kalenderjaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden. Of iemand in de gemeente hoofdverblijf heeft, wordt naar de omstandigheden beoordeeld.
4.5.
De rechtbank dient aan de hand van de feiten en omstandigheden te beoordelen met welke gemeente belanghebbende de sterkste band heeft om aan te merken als hoofdverblijf. Uit jurisprudentie [1] volgt dat ten aanzien van het begrip ‘hoofdverblijf’ een afwijkende bewijslastverdeling geldt. In beginsel rust op de heffingsambtenaar de last om aannemelijk te maken dat voldaan wordt aan de voorwaarden van het belastbare feit door aannemelijk te maken dat de woning in de gemeente Vlissingen niet het hoofdverblijf was van belanghebbende. Een redelijke bewijslastverdeling brengt echter met zich mee dat een afwijkende verdeling van de bewijslast geldt, omdat het gaat om aandragen van feiten en omstandigheden die moeten dienen ter beantwoording van de vraag waar het middelpunt van iemands leven zich bevindt. De heffingsambtenaar zou anders immers een negatief bewijs moeten leveren. Dat is, naar algemeen wordt aangenomen, zo goed als onmogelijk. In dit geval is belanghebbende daarom de meest aangewezen partij.
4.6.
Belanghebbende heeft in de kern gesteld dat de woning zijn hoofdverblijf is en dat de heffingsambtenaar ten onrechte uitgaat van de NIBUD-normen voor de vaststelling van gebruik van gas/water/elektra. Volgens belanghebbende dient voor de normering aangesloten te worden bij Milieu Centraal omdat die normen lager liggen vergeleken met de NIBUD-normen. Belanghebbende is van mening dat aan de hand van zijn apparatuur lijst en jaarafrekeningen van gas/water/elektra vastgesteld kan worden dat hij in de woning woont en daar zijn hoofdverblijf heeft. Ter verdere onderbouwing van zijn standpunt heeft belanghebbende kassabonnen overgelegd van diverse winkels.
4.7.
De heffingsambtenaar heeft verwezen naar de uitspraken van de rechtbank en Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch over de aanslagen forensenbelasting aan belanghebbende met betrekking tot eerdere jaren en gesteld dat feitelijk niets veranderd is ten opzichte van die jaren. Volgens de heffingsambtenaar is de woning niet het hoofdverblijf van belanghebbende. Dit kan volgens hem afgeleid worden uit het lage verbruik van gas/water/elektra. Verder heeft de heffingsambtenaar gesteld dat de kassabonnen die belanghebbende heeft overgelegd betrekking hebben op enkele (geclusterde) dagen. Volgens de heffingsambtenaar kan hieruit worden afgeleid dat belanghebbende soms weken achtereen geen inkopen doet in [plaats 1] en de gedane aankopen geen betrekking hebben op warme maaltijden.
4.8.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de stukken die belanghebbende heeft overgelegd, waaronder de kassabonnen en de bankafschriften, is af te leiden dat belanghebbende gedurende het jaar 2023 op meerdere dagen (al dan niet aaneengesloten) in [plaats 1] geld heeft gepind dan wel (kleine) aankopen heeft gedaan. Gelet op de gemotiveerde betwisting door de heffingsambtenaar is dit echter onvoldoende om aannemelijk te maken dat de woning in [plaats 1] het hoofdverblijf is van belanghebbende. Daarnaast blijkt uit de overgelegde stukken dat belanghebbende ook in [plaats 2] of [plaats 3] boodschappen heeft gedaan en in [plaats 2] naar de kapper ging en aldaar dus ook gedurende het jaar moet hebben verbleven. De heffingsambtenaar heeft bij zijn betwisting ook gewezen op het lage gas-, water- en elektraverbruik, ook ten opzichte van de door belanghebbende gewenste normen. Belanghebbende heeft ter zitting desgevraagd niet kunnen verklaren waarom zijn verbruik van gas/water/elektra ten opzichte van de door hem bepleite norm van het Milieu Centraal circa de helft minder was. Alles in samenhang bezien, is niet aannemelijk geworden dat de woning het hoofdverblijf is van belanghebbende. Al hetgeen belanghebbende verder heeft aangevoerd, kan niet leiden tot een ander oordeel.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 23 juni 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Vgl. Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 31 juli 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:2354.