ECLI:NL:RBZWB:2025:402

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
BRE 23/3024 PW
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

Op 27 januari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. Eiser had beroep aangetekend tegen de intrekking en terugvordering van zijn bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. De rechtbank beoordeelde of het college terecht had gehandeld door de bijstandsuitkering van eiser over de maanden februari en juni 2022 in te trekken en de ten onrechte betaalde bedragen terug te vorderen. Eiser ontving een bijstandsuitkering naar de norm voor gehuwden, maar het college had vastgesteld dat eiser niet tijdig had gemeld dat er twee auto’s op zijn naam stonden, wat een schending van de inlichtingenplicht opleverde. Eiser had geen objectieve en verifieerbare bewijsstukken overgelegd om aan te tonen dat de auto’s niet tot zijn vermogen behoorden. De rechtbank concludeerde dat het college op goede gronden had gehandeld en dat de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering terecht waren. Eiser kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/3024 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 januari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. I. Oztas),
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg(het college), verweerder,
(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking en terugvordering van zijn uitkering op grond van de Participatiewet.
1.1.
Met het besluit van 3 oktober 2022 (primair besluit I) heeft het college het recht op bijstand van eiser ingetrokken over de maanden februari 2022 en juni 2022. Met het besluit van 7 november 2022 (primair besluit II) heeft het college de ten onrechte betaalde uitkering ten bedrage van € 1.139,08 over de maand februari 2022 en € 682,65 over de maand juni 2022 teruggevorderd. Tegen deze besluiten heeft eiser bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit van 20 april 2023 op het bezwaar van eiser is het college bij die besluiten gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 7 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van het college. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.

Totstandkoming van het besluit

Feiten en omstandigheden
2. Eiser ontvangt een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet naar de norm voor gehuwden.
2.1.
Op 26 juli 2022 ontving het college een anonieme melding dat de partner van eiser, mevrouw [partner] , op 15 juli 2022 naar Marokko is gereisd. Vervolgens werd een onderzoek ingesteld naar het recht op bijstand van eiser en zijn partner. Tijdens dit onderzoek is onder andere geconstateerd dat eiser vanaf 17 februari 2022 een auto met het [kenteken 1] (een Mitsubishi) en vanaf 13 juni 2022 tot en met 25 augustus 2022 een auto met het [kenteken 2] (een Mazda) op zijn naam had staan.
2.2.
In het kader van het onderzoek naar zijn recht op bijstand heeft er op 30 augustus 2022 een gesprek met eiser plaatsgevonden. Over de auto met [kenteken 1] heeft eiser verklaard dat hij de naam van de verkoper niet meer weet en hetzelfde geldt voor de plaats waar hij deze auto heeft gekocht en opgehaald. Eiser heeft € 500,- betaald voor de auto. Dit bedrag heeft hij contact betaald en is gefinancierd uit de ontvangen kinderbijslag. Eiser kan hiervan geen bewijsstukken overleggen. Eiser heeft ook geen bewijzen meer van de communicatie via Marktplaats, de website waarvan hij de auto heeft gekocht. Over de auto met [kenteken 2] heeft eiser verklaard dat deze niet van hem is geweest, maar van zijn neef (de zoon van zijn zus). Deze auto is op naam van eiser gezet, omdat zijn neef problemen zou hebben met de verzekering en daarom de auto niet op zijn naam kon zetten. Eiser kan ook van de aankoop van deze auto geen bewijsstuk overleggen.
2.3.
Bij brief van 18 augustus 2022 heeft het college eiser gevraagd onder andere facturen en betaalbewijzen van de aankoop van de twee auto’s en bewijs hoe hij deze aankopen heeft gefinancierd te overleggen. Dit heeft eiser nagelaten. Met de brief van
1 september 2022 heeft het college wederom bewijsstukken, onder andere aankoop- en betaalbewijzen van beide auto’s en de verzekeringspolis en betaalbewijzen van de wegenbelasting met betrekking tot de auto met [kenteken 2] , bij eiser opgevraagd.
2.4.
Vervolgens heeft eiser de volgende stukken overgelegd:
  • betalingsbewijs voor stalling van de auto met [kenteken 1] ,
  • een handgeschreven factuur/verklaring van eiser voor de auto met [kenteken 1] voor een bedrag van € 500,- met de vermelding van eiser als eigenaar,
  • een handgeschreven factuur/verklaring van de neef van eiser voor de auto met [kenteken 2] voor een bedrag van € 1.500,- met de vermelding van [naam] als eigenaar.
2.5.
Met het primaire besluit I heef het college het recht op bijstand van eiser ingetrokken over de maanden februari 2022 en juni 2022. Het college heeft daartoe overwogen dat eiser niet tijdig en zelf gemeld heeft dat hij de auto’s, die vermogen vertegenwoordigen, op zijn naam heeft gezet. Het college kan niet vaststellen of dan wel in welke mate eiser zich in een bijstandsbehoeftige situatie bevond in de maanden
februari 2022 en juni 2022. Daarnaast heeft het college eisers vermogen gewijzigd naar
€ 3.937,50.
Met het primaire besluit II heeft het college de ten onrechte verstrekte bijstand over
februari 2022 ten bedrage van € 1.139,08 en over juni 2022 ten bedrage van € 682,65 teruggevorderd.
Tegen deze besluiten heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bestreden besluit
2.6.
Met het bestreden besluit heeft het college de bezwaren van eiser tegen de intrekking en terugvordering van zijn bijstandsuitkering en de vermogensvaststelling ongegrond verklaard. Daartoe heeft het college overwogen dat auto’s bezittingen zijn die meetellen voor de vermogensvaststelling en daarmee van invloed kunnen zijn op de bijstandsuitkering. De registratie van een kenteken op naam rechtvaardigt de vooronderstelling dat de auto een bestanddeel vormt van het vermogen. Indien eiser een auto op zijn naam zet, valt dit onder de inlichtingenplicht en moet hij dit aan het college doorgeven. Dit ongeacht de reden van de tenaamstelling. Door de tenaamstelling van de auto’s niet aan het college te melden, heeft eiser dus de inlichtingenplicht geschonden. Dat eiser een van de auto tijdelijk als vriendendienst op zijn naam zou hebben gehad, doet daar niet aan af.
Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij, als hij wel aan de inlichtingenplicht had voldaan, recht op (aanvullende) bijstand zou hebben gehad. Eiser heeft namelijk niet met objectieve en verifieerbare stukken aangetoond voor welke bedragen, met welke middelen en door wie die voertuigen zijn betaald. Weliswaar heeft eiser met betrekking tot de auto met [kenteken 2] een verklaring ingeleverd, maar deze verklaring is niet met stukken onderbouwd. Bovendien kan niet worden vastgesteld of de verklaring daadwerkelijk door eisers neef is opgesteld. Daarmee is dan ook niet aangetoond dat deze auto niet eisers eigendom is, waardoor de auto terecht tot zijn vermogen is gerekend. Dat eiser ten aanzien van de aanschaf van de auto met [kenteken 1] geen stukken kan inleveren, omdat hij niet met de verkoper in contact kan komen, maakt het vorenstaande niet anders. Die omstandigheden komen voor eisers eigen rekening en risico. Nu de gang van zaken omtrent de aanschaf van de auto’s onduidelijk is gebleven, is het niet duidelijk of en zo ja, in welke mate eiser in februari 2022 en juni 2022 in bijstand behoevende omstandigheden heeft verkeerd. Eisers recht op bijstand over die maanden kan dan ook niet worden vastgesteld.
Conform het beleid wordt 75% van de total loss waarde van de ANWB koerslijst meegeteld als vermogen. Het college kan hiervan afwijken als eiser met een betalingsbewijs of een factuur aantoont dat de daadwerkelijke aanschafprijs van een auto lager is. Dit heeft eiser niet aangetoond. De total loss waarde van de auto met [kenteken 2] is € 3.100,-. De waarde van deze auto is dan ook terecht vastgesteld op € 2.362,50. De total loss waarde van de auto met [kenteken 1] is € 2.100,-. De waarde van deze auto is dan ook terecht vastgesteld op € 1.575,-. Eisers vermogen is dan ook terecht vastgesteld op € 3.937,50.
Het college is verder niet gebleken dat de hoogte van het terug te vorderen bedrag onjuist zou zijn vastgesteld. Ook is niet gebleken van dringende redenen en/of bijzondere omstandigheden op grond waarvan er van terugvordering zou moeten worden afgezien of op grond waarvan de terugvordering verlaagd moet worden.

Beroepsgronden

3. Eiser heeft aangevoerd dat het college ten onrechte zijn bijstandsuitkering over februari 2022 en juni 2022 heeft ingetrokken en teruggevorderd.
Gezien de leeftijd van de voertuigen, respectievelijk 15 en 16 jaar, is de werkelijke waarde aanzienlijk lager dan hetgeen door het college is vastgesteld. De ANWB koerslijst betreft een theoretische schatting, welke geen rekening houdt met de daadwerkelijke staat en de afschrijving van de voertuigen. De auto met [kenteken 1] heeft gezien zijn leeftijd en huidige conditie een substantiële lagere werkelijke waarde. Voorts heeft eiser de oorspronkelijke verkoper van de auto met [kenteken 2] kunnen traceren en gezamenlijk hebben zij een koopcontract opgesteld. Dit contract wordt overgelegd. Hieruit blijkt dat de auto is aangeschaft voor een bedrag van € 1.500,-. Dit staat in schril contrast met de door het college gestelde waarde van € 2.362,50. Deze is derhalve onterecht vastgesteld.
Verder heeft eiser aangevoerd dat het enkele feit dat de auto met [kenteken 2] op zijn naam staat, niet impliceert dat het voertuig juridisch of economisch tot zijn vermogen behoort. Het college heeft ten onrechte onvoldoende gewicht toegekend aan de verklaring van eisers neef, hetgeen niet in overeenstemming is met de geldende jurisprudentie en wetgeving.
Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat de sanctie van intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering in dit geval disproportioneel is. Eiser heeft nooit de intentie gehad het college te misleiden. Het niet tijdig melden van de voertuigen was geenszins een bewuste poging om vermogen te verzwijgen, maar eerder een vergissing die voortkwam uit de complexe situatie rondom de registratie van de auto. Gezien de aanzienlijke ouderdom en geringe waarde van de voertuigen kunnen deze verder niet worden aangemerkt als significante vermogensbestanddelen. Bovendien heeft eiser inmiddels alle gevraagde informatie overgelegd. In het licht van de omstandigheden en de reeds geleverde inspanningen zou een minder ingrijpende maatregel meer op zijn plaats zijn.

Juridisch kader

4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

5. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het college op goede gronden de bijstandsuitkering van eiser over de maanden februari 2022 en juni 2022 heeft ingetrokken en teruggevorderd en eisers vermogen heeft gewijzigd naar € 3.937,50. De rechtbank doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
5.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de auto met [kenteken 1] met ingang van 17 februari 2022 op eisers naam staat en een bestanddeel vormt van eisers vermogen. Ook is niet in geschil dat de auto met [kenteken 2] van 13 juni 2022 tot 25 augustus 2022 op eisers naam heeft gestaan.
5.2.
Het college heeft de bijstand ingetrokken en teruggevorderd, omdat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden. Eiser heeft namelijk niet gemeld dat er twee auto’s op zijn naam zijn gesteld. Nu de gang van zaken omtrent de aanschaf van de auto’s onduidelijk is gebleven, is niet duidelijk of en zo ja, in welke mate eiser in de maanden februari 2022 en juni 2022 in bijstand behoevende omstandigheden heeft verkeerd. Hierdoor kan eisers recht op bijstand over die maanden niet worden vastgesteld.
6. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is intrekking van bijstand een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan, in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Dit betekent dat de bijstandverlenende instantie de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen. [1]
Behoort de auto met [kenteken 2] tot het vermogen van eiser?
7. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB rechtvaardigt het gegeven dat een kentekenbewijs van een voertuig op naam van een betrokkene staat, de vooronderstelling dat dit voertuig een bestanddeel vormt van het vermogen waarover een betrokkene beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. In een dergelijke situatie is het aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat het tegendeel het geval is. [2]
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college op goede gronden overwogen dat eiser hierin niet is geslaagd. Eiser heeft tijdens de beroepsprocedure een koopovereenkomst met betrekking tot deze auto overgelegd die op zijn naam staat en door hem is ondertekend. Eiser heeft geen objectieve en verifieerbare bewijsstukken overgelegd ter staving van zijn stelling dat deze auto tot het eigendom van zijn neef behoort. De eerder overgelegde verklaring van - zo stelt eiser - zijn neef, is niet een dergelijk bewijsstuk. De rechtbank concludeert dat nu de auto op eisers naam stond, ook deze auto een bestanddeel vormt van zijn vermogen.
Is de waarde van de auto’s correct vastgesteld?
8. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB is het vaststellen van de dagwaarde van een auto aan de hand van de ANWB-koerslijsten een geaccepteerde manier om de waarde van een auto vast te stellen. [3] Volgens de ANWB-koerslijsten is de dagwaarde (de vervangingswaarde in verband met total loss) van de auto met [kenteken 1] € 2.100,-. Bij de auto met [kenteken 2] is dit € 3.150,-. Het college heeft daarnaast autotrack.nl geraadpleegd en geconstateerd dat rond deze prijzen gelijke auto’s worden aangeboden. Het college heeft vervolgens 75% van deze waarde meegeteld als vermogen voor eiser.
8.1.
Gelet hierop heeft het college naar het oordeel van de rechtbank de waarde van de auto’s op deze manier mogen berekenen en deze waarde mee mogen nemen bij de vaststelling van eisers vermogen. In de stelling van eiser dat de werkelijke waarde van de auto’s aanzienlijk lager is, heeft het college geen aanleiding hoeven zien om af te wijken van de dagwaarden op de ANWB-koerslijsten. Eiser heeft niet met objectieve en verifieerbare bewijsstukken aangetoond dat de aanschafwaarde van de auto’s lager lag. Aan de door eiser gestelde lagere waarde op grond van de overgelegde koopovereenkomst betreffende de auto met [kenteken 2] wordt niet de waarde gehecht die hij wenst, nu de koopovereenkomst is opgesteld ruim twee jaar nadat de auto op eisers naam is gesteld. Evenmin zijn stukken overgelegd dat de auto’s dusdanige gebreken vertonen dat (75% van) de koerswaarde niet representatief is. De rechtbank merkt op dat in de koerslijsten rekening wordt gehouden met de leeftijd van de auto’s.
Is sprake van schending van de inlichtingenplicht?
9. Schending van de inlichtingenplicht levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenplicht zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
9.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser de tenaamstelling van de auto’s had moeten melden. Auto’s tellen immers mee als bezittingen voor de vermogensvaststelling en kunnen daarmee van invloed zijn op de bijstandsuitkering. Het is aan het college om te beoordelen of de tenaamstelling van invloed is op (de hoogte van) het recht op uitkering. Een tenaamstelling behoort daarom op grond van de inlichtingenplicht van artikel 17 van de Participatiewet, ongeacht de reden van de tenaamstelling, gemeld te worden bij het college. Dat is niet gebeurd en daarmee is de inlichtingenplicht geschonden.
Eiser heeft desgevraagd geen objectieve en verifieerbare informatie overgelegd om te kunnen vaststellen voor welk bedrag, met welke middelen en door wie het voertuig is betaald. Daarom is niet duidelijk of en zo ja, in welke mate eiser in februari 2022 en
juni 2022 in bijstand behoevende omstandigheden heeft verkeerd. Het recht van eiser op bijstand over die maanden kan dan ook niet worden vastgesteld. De bijstand over deze maanden is dus op goede gronden ingetrokken.
De stelling van eiser dat de intrekking van zijn recht op bijstand een disproportionele sanctie is, wordt niet gevolgd. De intrekking van zijn bijstandsuitkering heeft immers een reparatoir karakter. Bovendien is het college gehouden de bijstandsuitkering in te trekken bij schending van de inlichtingenplicht. Dit is een geobjectiveerde verplichting waarbij verwijtbaarheid geen rol speelt. [4] Wat betreft de stelling van eiser dat geen sprake is van significante vermogensbestanddelen wordt verwezen naar hetgeen hiervoor is overwogen. De stelling van eiser dat hij alle gevraagde informatie inmiddels heeft overgelegd, volgt de rechtbank ook niet. Zoals hiervoor is overwogen heeft eiser geen objectieve en verifieerbare bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt voor welk bedrag en met welke middelen de auto’s zijn gekocht.
Is terecht overgegaan tot terugvordering?
10. Het college is in geval van schending van de inlichtingenplicht op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet gehouden de te veel betaalde uitkering van eiser terug te vorderen. Op grond van artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet is het college bevoegd geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. In onder andere de uitspraak van 18 april 2024 [5] heef de CRvB overwogen hoe het begrip dringende redenen uitgelegd dient te worden.
10.1.
Eiser heeft niet (onderbouwd) gesteld dat sprake is van dergelijke dringende redenen. Het college heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht geen dringende redenen gezien om geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van C.M.A. Groenendaal, griffier, op 27 januari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Artikel 17
1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 54
1. Indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, kan het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten:
a. vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of
b. vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft.
2. Het college doet mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en nodigt hem uit binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen.
3. Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
4. Als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, kan het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
Artikel 58
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
(…)
8. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 20 februari 2024 (ECLI:NL:CRVB:2024:327).
2.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 31 januari 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:388).
3.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 31 oktober 2023 (ECLI:NL:CRVB:2023:2170).