ECLI:NL:RBZWB:2025:4212
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot arbeidsongeschiktheidspensioen en IVA-uitkering
Op 3 juli 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende, die een arbeidsongeschiktheidspensioen en een IVA-uitkering ontvangt, had beroep aangetekend tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur, die een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) had opgelegd voor het jaar 2022. De inspecteur had het verzamelinkomen van de belanghebbende vastgesteld op € 38.361, wat in afwijking was van de door de belanghebbende opgegeven aangifte van € 69.124. De rechtbank heeft op 28 mei 2025 de zaak behandeld, waarbij de belanghebbende en twee vertegenwoordigers van de inspecteur aanwezig waren.
De rechtbank heeft beoordeeld of de aanslag niet tot een te hoog bedrag was opgelegd. De belanghebbende stelde dat de inspecteur ten onrechte geen rekening had gehouden met een bedrag van € 226 aan arbeidskorting. De rechtbank oordeelde dat de arbeidskorting alleen geldt voor belastingplichtigen die arbeidsinkomen genieten. Aangezien het arbeidsongeschiktheidspensioen en de IVA-uitkering van de belanghebbende niet nauw verband hielden met in een bepaald tijdvak verrichte arbeid, werden deze inkomsten niet als arbeidsinkomen aangemerkt. Hierdoor had de belanghebbende geen recht op arbeidskorting.
De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was, wat betekende dat de aanslag niet werd verminderd. De belanghebbende kreeg geen terugbetaling van het griffierecht en ook geen vergoeding van de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.