ECLI:NL:RBZWB:2025:4213

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 juli 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
BRE 24 24/5548 en 24/5549
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verzuimboete en belastingrentebeschikking in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 juli 2025, wordt de zaak behandeld van een belanghebbende die in beroep gaat tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had aan de belanghebbende voor het jaar 2022 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, evenals een verzuimboete van € 385. De rechtbank beoordeelt of deze boete terecht is opgelegd en of de belastingrentebeschikking juist is. De belanghebbende, die in detentie zat in Zwitserland, stelt dat hij niet in staat was om tijdig aangifte te doen, en beroept zich op afwezigheid van alle schuld (avas). De rechtbank oordeelt dat de detentie in de risicosfeer van de belanghebbende ligt en dat hij verantwoordelijk blijft voor zijn fiscale verplichtingen. De rechtbank concludeert dat de boetebeschikking terecht is opgelegd, maar vermindert deze tot € 150 vanwege de financiële situatie van de belanghebbende. Het beroep met betrekking tot de belastingrentebeschikking wordt ongegrond verklaard. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze ziet op de boetebeschikking en bepaalt dat de inspecteur het griffierecht aan de belanghebbende moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 24/5548 en 24/5549

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juli 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 11 juni 2024.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2022 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 4.375. Gelijktijdig met de vaststelling heeft de inspecteur een verzuimboete van € 385 opgelegd (de boetebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2022 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 4.375. Gelijktijdig met de vaststelling van deze aanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 11 rente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.3.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 28 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben namens de inspecteur deelgenomen: mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] . Namens belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niemand ter zitting verschenen. De griffier heeft belanghebbende bij aangetekende brief, verzonden op 11 april 2025 aan belanghebbende op het adres [adres] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Nu uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 12 april 2025 aan belanghebbende op genoemd adres is bezorgd, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de boetebeschikking en de belastingrentebeschikking terecht en niet naar te hoge bedragen zijn vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is de boetebeschikking terecht maar naar een te hoog bedrag opgelegd. De belastingrentebeschikking is terecht en niet naar een te hoog bedrag vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot deze oordelen komt en welke gevolgen deze oordelen hebben.

Feiten

3. Belanghebbende stond volgens de basisregistratie personen (BRP) in het jaar 2022 ingeschreven op een Nederlands adres, de [adres] .
3.1.
Belanghebbende zat voor een groot gedeelte van het jaar 2023 in detentie in Zwitserland. Ter onderbouwing heeft belanghebbende een uitspraak van 8 december 2023 van de rechtbank in Porrentruy, Zwitserland (Le Tribunal Penal Du Tribunal De Premiere Instance) overgelegd. De uitspraak is voor een deel zwartgelakt en opgesteld in de Franse taal. Uit de uitspraak volgt onder meer dat belanghebbende 310 dagen in voorarrest heeft gezeten en dat de onmiddellijke invrijheidstelling van belanghebbende is bevolen.
3.2.
Belanghebbende is op 28 februari 2023 uitgenodigd en op 19 juni 2023 herinnerd tot het doen van aangifte IB/PVV voor het belastingjaar 2022. Bij brief van
22 augustus 2023 is belanghebbende aangemaand tot het doen van aangifte en daarin staat vermeld dat de aangifte vóór 5 september 2023 moet zijn ontvangen door de inspecteur. De brieven zijn verzonden naar de [adres] .
3.3.
Belanghebbende heeft op 22 december 2023 een papieren aangifte IB/PVV voor het jaar 2022 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 4.375, volledig bestaande uit winst uit onderneming.
3.4.
De inspecteur heeft de aanslag IB/PVV met dagtekening 9 februari 2024 overeenkomstig de aangifte opgelegd. Gelijktijdig heeft de inspecteur de boetebeschikking vastgesteld (zie 1.1). Ook heeft hij met dagtekening 9 februari 2024 de aanslag Zvw met bijhorende belastingrentebeschikking vastgesteld (zie 1.2).

Overwegingen

Is de verzuimboete terecht en naar het juiste bedrag opgelegd?
4. Aan de belastingplichtige, die is uitgenodigd tot het doen van aangifte en die de aangifte niet, dan wel niet binnen de in de aanmaning gestelde termijn heeft gedaan, kan een verzuimboete worden opgelegd van € 5.514. [1] Ter zake van een aangifteverzuim legt de inspecteur in beginsel een verzuimboete op van zeven procent van het wettelijk maximum van € 5.514, ofwel € 385. [2]
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat belanghebbende is uitgenodigd, herinnerd en aangemaand tot het doen van aangifte IB/PVV voor het jaar 2022. Vast staat dat de aangifte niet tijdig is ingediend. Daarom is sprake van een verzuim. Dat betekent dat de verzuimboete als uitgangspunt terecht aan belanghebbende is opgelegd.
Is sprake van afwezigheid van alle schuld?
4.2.
De mate van verwijtbaarheid speelt bij het opleggen van een verzuimboete geen rol, tenzij sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas). Bij avas moet het opleggen van een verzuimboete achterwege blijven. Van avas is sprake als een belastingplichtige stelt en bij betwisting aannemelijk maakt dat hij in de gegeven omstandigheden alle van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat het verzuim niet zou worden begaan. [3]
4.3.
Belanghebbende stelt dat sprake is van avas, omdat hij ongeveer tien en een halve maand in detentie zat waarvan ruim vier en een halve maand in een regime van volledige beperkingen. Een derde kon niet namens belanghebbende aangifte doen, omdat zijn administratie en de contactgegevens van onder meer zijn boekhouder op zijn in beslag genomen telefoon stonden. Ook was de DigiD van belanghebbende gekoppeld aan zijn in beslag genomen telefoon.
4.4.
De rechtbank overweegt dat de detentie in de risicosfeer van belanghebbende ligt en dat belanghebbende verantwoordelijk blijft voor het voldoen aan zijn fiscale verplichtingen. Belanghebbende had om uitstel kunnen verzoeken voor het indienen van de aangifte en/of zich kunnen laten bijstaan door een derde. Verder had de aangifte ook op een wijze kunnen worden ingediend zonder gebruikmaking van de DigiD van belanghebbende. Dat heeft belanghebbende (uiteindelijk) ook gedaan. Belanghebbende heeft nadat hij uit detentie is gekomen immers een papieren aangifte ingediend. Ook als belanghebbende ruim vier en een halve maand in een regime van volledige beperkingen zat, doet dat aan het voorgaande niet af. De periode tussen de uitnodiging voor het indienen van de aangifte (28 februari 2023) en de in de aanmaning genoemde uiterste termijn voor het indienen van de aangifte (5 september 2023) is ruim zes maanden, zodat belanghebbende in ieder geval een deel van die periode niet in een regime van volledige beperkingen zat. Dat de telefoonnummers van zijn contacten en zijn administratie op zijn in beslag genomen telefoon stonden, leidt niet tot een ander oordeel. Ook dat ligt in de risicosfeer van belanghebbende. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van avas.
Is de boete passend en geboden?
4.5.
Een verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen in te scherpen. De inspecteur heeft zich gedurende de beroepsfase op het standpunt gesteld dat de verzuimboete, wegens de financiële situatie van belanghebbende, moet worden verminderd tot € 150. De rechtbank zal de inspecteur daarin volgen. De rechtbank ziet geen aanleiding tot verdere matiging van de boete.
Belastingrente
4.6.
Het beroep met betrekking tot de aanslag Zvw wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van de belastingrentebeschikking.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond voor zover het ziet op de boetebeschikking. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar met betrekking voor zover deze ziet op de boetebeschikking. Het beroep met betrekking tot de belastingrentebeschikking is ongegrond. Dat betekent dat de belastingrentebeschikking in stand blijft.
5.1.
Omdat het beroep met betrekking tot de boetebeschikking gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep met betrekking tot de boetebeschikking gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze ziet op de boetebeschikking;
  • vermindert de boetebeschikking tot € 150;
  • verklaart het beroep met betrekking tot de belastingrentebeschikking ongegrond;
  • bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 51 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.D.M.A. Reijs, rechter, in aanwezigheid van
mr. D. Damen, griffier, op 3 juli 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst en wordt aan de partij die niet digitaal procedeert aangetekend per post verzonden op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [4]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 67a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) in samenhang met artikel 9, derde lid, van de Awr.
2.Paragraaf 21, tweede lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB).
3.Vgl. Hoge Raad 15 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7184.
4.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid, van de Awr.