ECLI:NL:RBZWB:2025:4216
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Belanghebbende tegen de inspecteur van de Belastingdienst over de aftrekbaarheid van niet-ontvangen huurinkomsten en hypotheeklasten in het kader van de inkomstenbelasting
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 juli 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst behandeld. De zaak betreft de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2019, waarbij de inspecteur een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.232 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 133 heeft vastgesteld. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, met name tegen het niet in aanmerking nemen van uitgaven voor onderhoudsverplichtingen die voortvloeien uit niet-ontvangen huurinkomsten uit een bedrijfspand dat zij samen met haar ex-echtgenoot bezat. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de aanslag ten onrechte heeft opgelegd, omdat belanghebbende niet in staat is gesteld om haar aandeel in de huurinkomsten als uitgave voor onderhoudsverplichtingen in aftrek te brengen. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een rechtstreeks uit het familierecht voortvloeiende verplichting, en dat de inspecteur het bezwaar van belanghebbende ten onrechte ongegrond heeft verklaard. De rechtbank vermindert de aanslag tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.419 en wijzigt de belastingrentebeschikking overeenkomstig. Tevens wordt de inspecteur veroordeeld tot betaling van proceskosten aan belanghebbende.