ECLI:NL:RBZWB:2025:4288

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 juli 2025
Publicatiedatum
8 juli 2025
Zaaknummer
BRE 24/4164
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslag vennootschapsbelasting voor een verlengd boekjaar en toetsingsverbod

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 juli 2025, wordt het beroep van [belanghebbende] B.V. tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst van 2 maart 2024 beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2022 een aanslag vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd van € 42.065 op een belastbaar bedrag van € 252.443. Het bezwaar van belanghebbende werd door de inspecteur ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 11 juni 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en twee inspecteurs aanwezig waren.

De rechtbank beoordeelt of de aanslag Vpb niet tot een te hoog bedrag is vastgesteld, met name in het licht van het verlengde boekjaar van belanghebbende, dat eindigt op 31 december 2023. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de formule uit artikel 31 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) correct heeft toegepast. Belanghebbende betoogt dat de formule oneerlijk uitpakt, maar de rechtbank stelt vast dat toetsing van een formele wet aan algemene rechtsbeginselen in strijd is met het toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet. De rechtbank oordeelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die niet door de wetgever zijn verdisconteerd.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de aanslag Vpb 2022 in stand blijft. Belanghebbende krijgt het griffierecht niet terug en er wordt geen proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/4164

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juli 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] B.V., belanghebbende

(gemachtigde: drs. [persoon] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 2 maart 2024.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2022 een aanslag vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 252.443 en een verschuldigde belasting van € 42.065.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 11 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en, namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de aanslag Vpb niet tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Hierbij komt de vraag aan bod of, gelet op de omstandigheid dat sprake is van een verlengd boekjaar, het juiste tarief is toegepast.
2.1.
Naar het oordeel van rechtbank is de aanslag Vpb niet tot een te hoog bedrag vastgesteld
.De formule, opgenomen in artikel 31 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb), is terecht en op de juiste wijze toegepast. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende is op 15 februari 2022 opgericht. Volgens de oprichtingsakte is het boekjaar gelijk aan het kalenderjaar, maar in afwijking daarvan eindigt het eerste boekjaar op 31 december 2023.
3.1.
Belanghebbende is op 23 mei 2023 ontbonden en opgehouden te bestaan.
3.2.
Belanghebbende was belastingplichtig voor de Vpb voor de periode van 15 februari 2022 tot en met 22 mei 2023.
3.3.
Belanghebbende heeft in haar aangifte de vennootschapsbelasting berekend met toepassing van het in het jaar 2022 geldende tarief van 15%. Dit tarief heeft belanghebbende toegepast op het volledige belastbaar bedrag van € 252.443 van het boekjaar 2022/2023. De verschuldigde belasting bedraagt volgens de aangifte € 37.865.
3.4.
Het tarief van de Vpb bedraagt in 2022 15% tot en met een belastbaar bedrag van € 395.000 en daarboven 25,8%. Per 1 januari 2023 is het tarief gewijzigd. In 2023 bedraagt het tarief 19% tot en met een belastbaar bedrag van € 200.000 en 25,8 % daarboven. [1]

Motivering

4. Het belastbaar bedrag wordt in beginsel bepaald op basis van het boekjaar. [2] Voor gevallen waarin tijdens het boekjaar de voor de vennootschapsbelasting geldende tarieven en/of tariefschijven worden gewijzigd, dient de te betalen belasting te worden berekend aan de hand van de formule opgenomen in artikel 31 Wet Vpb. Op grond van deze formule wordt het belastingbedrag berekend volgens de vóór de wijziging geldende tarieven en tariefschijven naar rato van het aantal voor de datum van inwerkingtreding van de wijziging vallende dagen van het boekjaar opgeteld bij het belastingbedrag berekend volgens de ná de wijziging geldende tarieven en tariefschijven naar rato van het aantal na de datum onmiddellijk voorafgaande aan de datum van inwerkingtreding van de wijziging vallende dagen van het boekjaar.
4.1.
Belanghebbende is opgericht op 15 februari 2022. In de oprichtingsakte van belanghebbende is bepaald dat het eerste boekjaar eindigt op 31 december 2023. Belanghebbende heeft dus gekozen voor een verlengd eerste boekjaar. In de loop van dat verlengde boekjaar is het voor de vennootschapsbelasting geldende tarief gewijzigd. Dat betekent dat de belasting dient te worden berekend overeenkomstig de formule die is opgenomen in artikel 31 Wet Vpb. Tussen partijen is niet in geschil dat de inspecteur bij het opleggen van de aanslag Vpb die formule juist heeft toegepast. De rechtbank sluit zich hier bij aan.
4.2.
Belanghebbende is het echter niet eens met de in de wet opgenomen formule. Zij stelt dat die formule in haar geval oneerlijk uitpakt. De winst moet volgens belanghebbende worden verdeeld over de jaren 2022 en 2023 op basis van het aantal dagen van het boekjaar dat in ieder van deze kalenderjaren valt, waardoor in geen van deze jaren de hoge tariefschijf van de Wet Vpb van toepassing zou zijn.
4.3.
De rechtbank overweegt dat toetsing van een formele wet aan algemene rechtsbeginselen in strijd is met het toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet. [3] De rechter is wel bevoegd om een bepaling in een wet in formele zin buiten toepassing te laten indien sprake is van bijzondere omstandigheden die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever. [4] Dergelijke bijzondere omstandigheden worden slechts bij hoge uitzondering aangenomen. [5] De wetgever heeft ervoor gekozen om de te betalen vennootschapsbelasting in beginsel te berekenen op basis van het boekjaar. De wetgever heeft voorzien dat een boekjaar zich over meerdere kalenderjaren kan uitstrekken en heeft specifiek voor deze gevallen artikel 31 Wet Vpb in het leven geroepen. Logischerwijs kan door de keuze voor een verlengd boekjaar een andere (hogere) tariefschijf van toepassing zijn dan het geval was geweest bij een boekjaar dat gelijk loopt aan het kalenderjaar. Van een bijzondere omstandigheid in de hiervoor bedoelde zin is dan geen sprake. Naar het oordeel van de rechtbank zijn in dit geval ook overigens geen bijzondere omstandigheden aan de orde waarvan moet worden aangenomen dat de wetgever deze niet heeft verdisconteerd bij het opstellen van de relevante wetgeving.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanslag Vpb 2022 in stand blijft. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, in aanwezigheid van mr. L.C.J.A. Miseré, griffier, op 7 juli 2025 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst en wordt aan de partij die niet digitaal procedeert aangetekend per post verzonden op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 22, Wet Vpb (tekst 2022 respectievelijk 2023).
2.Artikel 7, tweede lid jo. vierde lid, Wet Vpb.
3.Hoge Raad 13 november 2015, ECLI:HR:2015:3270 en Hoge Raad 14 april 1989, ECLI:NL:HR:1989:AD5725.
4.Hoge Raad 19 december 2014, ECLI:HR:2014:3679 r.o 3.6.2.
5.Hoge Raad 19 december 2014, ECLI:HR:2014:3679 r.o 3.6.3.