ECLI:NL:RBZWB:2025:4320

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 juni 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
10719341 - MB VERZ 23-486
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verkeersboete wegens niet vastgestelde gedraging

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 juni 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd. De boete was opgelegd voor het rijden van 6 km per uur te hard op een (auto)weg buiten de bebouwde kom op 30 mei 2023. Betrokkene, vertegenwoordigd door mr. M. Lagas van Appjection B.V., heeft beroep ingesteld nadat de officier van justitie het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 13 juni 2025 was de gemachtigde van betrokkene niet aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie was wel aanwezig. De kantonrechter heeft de zaak inhoudelijk behandeld en vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd niet kon worden vastgesteld, omdat betrokkene een huurovereenkomst had overgelegd waaruit bleek dat het voertuig op het moment van de gedraging was verhuurd. Hierdoor kon betrokkene zich beroepen op de uitzondering in artikel 8 sub b van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De kantonrechter heeft geoordeeld dat de boete ten onrechte aan betrokkene was opgelegd en heeft het beroep gegrond verklaard. De beslissing van de officier van justitie en de boetebeschikking zijn vernietigd. Tevens is de officier van justitie veroordeeld tot terugbetaling van de betaalde zekerheid en is een proceskostenvergoeding van € 453,50 toegekend aan betrokkene. Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Zittingsplaats Breda
zaaknummer : 10719341 \ MB VERZ 23-486
CJIB-nummer : 1062 5422 5829 2821
uitspraakdatum : 13 juni 2025
proces-verbaal van de zitting en uitspraak op een beroep op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv)
in de zaak van
naam :
[betrokkene] B.V.
adres : [adres]
woonplaats : [woonplaats]
hierna: betrokkene
gemachtigde : mr. M. Lagas (Appjection B.V.)

Verloop van de procedure

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 13 juni 2025. Namens de officier van justitie is verschenen [naam] (hierna: zittingsvertegenwoordiger). Gemachtigde en betrokkene zijn niet verschenen. De kantonrechter heeft op de zitting uitspraak gedaan.

Standpunten

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd luidt, kort omschreven: 6 km per uur harder rijden dan mag op een (auto)weg buiten de bebouwde kom op de Julianalaan te Breda op 30 mei 2023 om 17:22 uur.
Gemachtigde heeft in het beroepschrift samengevat aangevoerd dat aanspraak gemaakt kan worden op artikel 8 sub b Wahv. Een huurovereenkomst is met het beroepschrift meegezonden. De huurder dient de beschikking opgelegd te krijgen. Gemachtigde verzoekt een proceskostenvergoeding.
De zittingsvertegenwoordiger heeft verzocht het beroep gegrond te verklaren en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Het dossier bevat een huurovereenkomst waaruit blijkt dat het voertuig inderdaad was verhuurd op de pleegdatum en tijdstip. Wat betreft de proceskostenvergoeding heeft de zittingsvertegenwoordiger verzocht om dit alleen voor de kantonfase toe te kennen, aangezien pas in deze fase de juiste huurovereenkomst is overgelegd.

Overwegingen

Inhoudelijk
Op grond van artikel 5 Wahv wordt, als niet direct kan worden vastgesteld wie de bestuurder is, de boete opgelegd aan de kentekenhouder.
Ingevolge artikel 8, aanhef en onder b, Wahv is dat anders indien de kentekenhouder een schriftelijke bedrijfsmatig aangegane huurovereenkomst van ten hoogste drie maanden overlegt waaruit blijkt wie ten tijde van de gedraging de huurder van het voertuig was.
Onder "ten tijde van de gedraging" moet worden verstaan "ten tijde van de vaststelling van de gedraging" (zie ECLI:NL:GHARL:2022:11123).
Gemachtigde stelt dat het voertuig zou zijn verhuurd ten tijde van de gedraging. De kantonrechter begrijpt dat betrokkene hiermee een beroep doet op de uitzondering van artikel 8 Wahv. Betrokkene heeft die stelling voldoende onderbouwd door een huurovereenkomst te overleggen waaruit blijkt dat het voertuig verhuurd was op de pleegdatum- en tijdstip. Daarmee staat vast dat de uitzondering zich heeft voorgedaan.
De boete is dan ook ten onrechte aan betrokkene als kentekenhouder opgelegd.
Het beroep is daarom gegrond. De beschikking waarbij de boete is opgelegd en de beslissing van de officier van justitie zullen worden vernietigd. Het bedrag dat betrokkene aan zekerheid heeft betaald moet door de officier van justitie worden terugbetaald
Proceskostenvergoeding
Ook zal de kantonrechter een proceskostenvergoeding toekennen. De beroepsgrond die heeft geleid tot wijziging van boetebeschikking, althans de onderbouwing daarvan, is voor het eerst in de procedure bij de kantonrechter aangevoerd. De gemachtigde had deze grond/onderbouwing al kunnen aanvoeren in het beroep bij de officier van justitie, maar heeft dat niet gedaan. Daarom wordt de vergoeding van de proceskosten beperkt tot de fase van het beroep bij de kantonrechter. De proceskosten in de fase van het administratief beroep bij de officier van justitie komen niet voor vergoeding in aanmerking (zie ECLI:NL:GHARL:2024:4621, overweging 5).
De proceskostenvergoeding is als volgt berekend:
beroepschrift kantonrechter: 1 punt x gewicht 0,5 x € 907,- = € 453,50

Beslissing

De kantonrechter:
‒ verklaart het beroep gegrond;
‒ vernietigt de bestreden beslissing van de officier van justitie en de beschikking waarbij de boete is opgelegd;
‒ draagt de officier van justitie op het bedrag van € 57,- dat betrokkene als zekerheidstelling heeft betaald, aan betrokkene terug te betalen;
‒ veroordeelt de officier van justitie tot het vergoeden van de proceskosten van betrokkene van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.W.M. Speekenbrink, kantonrechter, bijgestaan door de griffier E. Alekperov, en in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2025.
Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.
Datum verzending: