In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland, die op 18 november 2024 een omgevingsvergunning voor het verbouwen van een rijksmonument heeft geweigerd. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft de zaak op 28 mei 2025 behandeld. Eiser, mede-eigenaar van het rijksmonument, had een aanvraag ingediend voor een gewijzigd bouwplan dat onder andere het plaatsen van dakramen en het aanpassen van de gevel omvatte. Het college weigerde de vergunning op basis van adviezen van de Commissie ruimtelijke kwaliteit (CRK), die concludeerde dat het gewijzigde bouwplan in strijd was met de monumentenzorg.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het college voldoende gemotiveerd heeft dat de omgevingsvergunning moest worden geweigerd, omdat het belang van de monumentenzorg zich tegen de wijziging verzette. De rechtbank heeft daarbij de adviezen van de CRK als voldoende onderbouwd beschouwd en geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van deze adviezen. Eiser voerde aan dat de verstoringen die het college aanvoerde niet relevant waren voor de vergunningverlening, maar de rechtbank oordeelde dat de CRK terecht had vastgesteld dat de wijziging van de goothoogte en de dakhelling een aantasting van de monumentale waarde van het rijksmonument met zich meebracht.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat het college het belang van de monumentenzorg zwaarder kon laten wegen dan het belang van eiser bij de realisatie van het bouwplan. De rechtbank concludeerde dat de huidige woonfunctie van het pand niet in gevaar kwam door de weigering van de omgevingsvergunning, aangezien de eerder verleende vergunning voor de verbouwing nog steeds van kracht was.