In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 juli 2025, wordt het beroep van eiser tegen de Dienst Toeslagen beoordeeld. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn ingebrekestelling, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaar van 16 juli 2024. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat verweerder niet binnen de wettelijk vereiste termijn van zes weken heeft beslist op het bezwaar van eiser. De rechtbank concludeert dat de ingebrekestelling van eiser op 27 september 2024 rechtsgeldig was, maar dat verweerder geen bestuurlijke dwangsom verschuldigd is voor het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar. De rechtbank legt verweerder een termijn op van twee weken om alsnog een besluit te nemen en bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Tevens moet verweerder het griffierecht van € 51,- aan eiser vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.