ECLI:NL:RBZWB:2025:4685

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 juli 2025
Publicatiedatum
18 juli 2025
Zaaknummer
BRE 24/7158
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek inzake gebruik accommodatiegebouw en grindpad op perceel in Halderberge

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 17 juli 2025, wordt het handhavingsverzoek van eisers afgewezen. Eisers, wonende aan de [adres 2], hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Halderberge, dat op 27 juli 2023 hun verzoek tot handhaving heeft afgewezen. Dit verzoek betreft het gebruik van een accommodatiegebouw en grindpad op het perceel [adres 1], waar een bed and breakfast (B&B) wordt geëxploiteerd door derde-partijen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 5 juni 2025, waarbij eisers en de derde-partijen zijn verschenen met hun gemachtigden. De rechtbank oordeelt dat het college niet op goede gronden heeft afgezien van handhavend optreden, omdat het gebruik van het perceel als feest- en bijeenkomstgelegenheid niet binnen het bestemmingsplan past. De rechtbank stelt dat de omgevingsvergunningen van 2011 en 2012 geen zelfstandige betekenis meer hebben in het licht van het huidige bestemmingsplan. De rechtbank geeft het college de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen zes weken na deze tussenuitspraak. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/7158

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juli 2025 in de zaak tussen

[eisers] , uit [plaats] , eisers

(gemachtigde: mr. drs. J.J. Jaspers),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Halderberge, het college.
Als derde-partijen nemen aan het geding deel:
[persoon 1]en
[persoon 2]uit [plaats]
(gemachtigden: mr. E.C.J. Wouters en mr. L. Prinsen).

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van het handhavingsverzoek van eisers met betrekking tot het gebruik van het accommodatiegebouw en het grindpad op het perceel de [adres 1] .
1.1.
Het college heeft het handhavingsverzoek afgewezen met het besluit van
27 juli 2023. Met het bestreden besluit van 20 augustus 2024 op het bezwaar van eisers is het college bij die afwijzing gebleven.
1.2.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De derde-partijen hebben ook – gezamenlijk – schriftelijk gereageerd.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 5 juni 2025 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Namens het college zijn [persoon 3] en [persoon 4] verschenen als gemachtigden. De derde-partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college op goede gronden heeft afgezien van handhavend optreden. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
Feiten en omstandigheden
3. Eisers wonen aan de [adres 2] . Het perceel [adres 1] ligt daarnaast. Op dat perceel wordt [de b&B] (B&B) van de derde-partijen geëxploiteerd. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan Buitengebied Halderberge (bestemmingsplan), heeft het accommodatiegebouw van de B&B de bestemming ‘Recreatie’ en heeft het grindpad de bestemming ‘
Agrarisch’ en ‘Recreatie’. Het perceel heeft de functieaanduiding ‘Kampeerboerderij’.
3.1.
Het college heeft aan de derde-partijen op 23 augustus 2011 een omgevingsvergunning voor het bouwen van een recreatief bijgebouw verleend. Op
17 januari 2012 heeft het college vervolgens een omgevingsvergunning voor de verandering van de situering van dit bijgebouw verleend.
3.2.
Op 5 april 2023 hebben eisers een verzoek tot handhaving bij het college ingediend. Het perceel wordt volgens hen regelmatig in strijd met het bestemmingsplan gebruikt als feest- en bijeenkomstgelegenheid. Eisers ervaren geluidsoverlast van de bezoekers en van het verkeer dat over het naastgelegen grindpad rijdt.
3.3.
Het college heeft het handhavingsverzoek met het besluit van 27 juli 2023 afgewezen. Hieraan legt het college onder meer de rapportage van de toezichthouder van
5 juli 2023 ten grondslag. Het college heeft in het besluit toegelicht dat het gebruik van de accommodatie als bijeenkomstgelegenheid is toegestaan. Het houden van feesten en partijen heeft het college niet vast kunnen stellen. Dat geldt ook voor de gestelde overlast naar aanleiding van het gebruik van het grindpad. Volgens het college komt dit omdat het niet-voortdurende activiteiten betreft die pas kunnen worden waargenomen op het moment dat deze zich voordoen. Er zijn geen meldingen of klachten beschikbaar waardoor handhavend optreden niet mogelijk is. Het college heeft uitleg gevraagd bij de derde-partijen die hebben verklaard de activiteiten incidenteel te hebben uitgevoerd maar daar inmiddels mee te zijn gestopt.
3.4.
Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 27 juli 2023.
3.5.
Het college heeft met het bestreden besluit het bezwaar ongegrond verklaard. Ten aanzien van de B&B, zakelijke bijeenkomsten en recreatieve bijeenkomsten heeft het college aanvullend gemotiveerd dat deze activiteiten zijn vergund, dan wel vallen onder de zogenaamde impliciete vrijstelling.
De omvang van het geding
4. Voorop staat dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) de inhoud van het handhavingsverzoek bepalend is voor de omvang van het geding. De reikwijdte hiervan kan na het primaire besluit niet meer worden uitgebreid. [1] Het handhavingsverzoek van 5 april 2023 ziet op het gebruik van het perceel [adres 1] als feest- en bijeenkomstgelegenheid en het gebruik van het grindpad op dat perceel in strijd met de bestemming. Op de zitting hebben eisers het betoog dat eveneens sprake is van strijd met de bestemming en het Bouwbesluit wegens het gebruik van een tiny-house ingetrokken, omdat deze reeds van het perceel is verwijderd. Pas in het beroepschrift hebben eisers aangevoerd dat een milieuvergunning en een exploitatievergunning ontbreken, alsmede een vergunning voor de plaatsing van pipowagens en de realisatie van een vijver. Deze overige gronden moeten daarom buiten beschouwing worden gelaten en worden niet verder besproken.
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
5. De rechtbank merkt op dat op 1 januari 2024 de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking zijn getreden. Als een verzoek om handhaving van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt. Het verzoek om handhaving van de Wabo is gedaan op 5 april 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Gebruik van het perceel als feest- en bijeenkomstgelegenheid
Strijd met het bestemmingsplan?
6. Eisers hebben aangevoerd dat het gebruik van het perceel [adres 1] als feest- en bijeenkomstgelegenheid in strijd is met artikel 16.1, aanhef en onder b en i, van het bestemmingsplan. Uit die bepalingen volgt volgens eisers dat uitsluitend recreatief nachtverblijf met daaraan verbonden ondergeschikte horeca is toegestaan. Daarbij dient het te gaan om horeca van beperkte omvang. Een zelfstandige bijeenkomstfunctie op het perceel is volgens hen niet vergund en daarmee dus niet toegestaan.
6.1.
Het college heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het gebruik van het perceel voor zakelijke- en recreatieve bijeenkomsten past binnen het bestemmingsplan. Voor wat betreft het houden van feesten en partijen heeft het college verder geen overtreding geconstateerd. Volgens het college is het daarom niet bevoegd om handhavend op te treden.
6.2.
In artikel 16.1, aanhef en onder b en i, van het bestemmingsplan is bepaald dat de voor ‘Recreatie’ aangewezen gronden bestemd zijn voor een kampeerboerderij uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘Kampeerboerderij’, met daaraan verbonden ondergeschikte horeca. Tussen partijen is niet in geschil dat de derde-partijen in het verleden zakelijke- en recreatieve bijeenkomsten hebben georganiseerd en dat in de toekomst blijven doen.
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen zakelijke bijeenkomsten en recreatieve bijeenkomsten, zoals onder meer trainingen en vergaderingen, plantjesdag en kunsttentoonstellingen, niet worden beschouwd als aan de kampeerboerderij ondergeschikte horeca in de zin van het bestemmingsplan. De genoemde activiteiten die plaatsvinden op het perceel zijn naar hun aard, omvang en intensiteit namelijk niet gericht op ondersteuning van de functieaanduiding ‘Kampeerboerderij’. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat, anders dan het college heeft gesteld, het gebruik van de kampeerboerderij en het omliggende perceel als feest- en bijeenkomstgelegenheid in de huidige omvang niet binnen het bestemmingsplan past. Daarbij maakt het geen verschil of deze bijeenkomsten en feesten een zakelijk of een privékarakter hebben. In zoverre slaagt de beroepsgrond.
Zijn de activiteiten vergund?
6.4.
Het college heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat eventueel strijdig gebruik van de kampeerboerderij en het bijbehorende perceel als feest- en bijeenkomstgelegenheid is toegestaan in de aan de derde-partijen verleende omgevingsvergunningen voor het bouwen van een recreatief bijgebouw (23 augustus 2011) en de veranderde situering daarvan (17 januari 2012). Daarmee is volgens het college impliciet vrijstelling verleend van het bestemmingsplan en zijn de activiteiten alsnog toegestaan.
6.5.
Eisers hebben gesteld dat de omgevingsvergunningen primair betrekking hebben op de activiteit bouwen. Volgens eisers volgt daaruit niet dat in afwijking van het bestemmingsplan een zelfstandig gebruik ten behoeve van bijeenkomsten ook is vergund.
6.6.
Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of de omgevingsvergunningen van 23 augustus 2011 en 17 januari 2012 voor de activiteit bouwen ook toestemming geven voor het gebruiken van de kampeerboerderij en het daarbij behorende perceel als feest- en bijeenkomstgelegenheid. De rechtbank ziet zich in hetgeen door partijen is aangevoerd voor de vraag gesteld of zelfstandige betekenis toekomt aan de verleende omgevingsvergunningen.
6.7.
Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling dat geen zelfstandige betekenis toekomt aan een vergunning met betrekking tot het gebruik na inwerkingtreding van een nieuw planologisch regime. [2]
6.8.
De rechtbank overweegt dat het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Eerste herziening bestemmingsplan Buitengebied Halderberge’ is vastgesteld op 9 oktober 2019. Hierdoor kan met betrekking tot het gebruik van de kampeerboerderij en het bijbehorende perceel geen zelfstandige betekenis meer toekomen aan de in 2011 en 2012 verleende omgevingsvergunningen. Dit betekent dat de rechtbank niet meer toekomt aan de beantwoording van de vraag of deze omgevingsvergunningen het strijdige gebruik impliciet toestaan. Deze beroepsgrond slaagt daarom.
Valt het gebruik onder het gebruiksovergangsrecht?
6.9.
Op de zitting hebben de derde-partijen er nog op gewezen dat het gebruik van het perceel als feest- en bijeenkomstgelegenheid valt onder het gebruiksovergangsrecht. Het college heeft zich hierbij aangesloten en gesteld dat een beroep kan worden gedaan op het gebruiksovergangsrecht.
6.10.
De rechtbank overweegt daarover dat in beginsel op degene die een beroep doet op het overgangsrecht de plicht rust om aannemelijk te maken dat dit van toepassing is. [3] De derde-partijen hebben enkel gesteld, maar niet aannemelijk gemaakt dat dit beroep kan slagen. Het college heeft ook nog geen inhoudelijk gemotiveerd standpunt ingenomen over de toepasselijkheid van het gebruiksovergangsrecht. Daarbij heeft het college deze stelling niet onderbouwd met concrete, verifieerbare gegevens. Naar het oordeel van de rechtbank is daardoor sprake van een motiveringsgebrek. De rechtbank bespreekt hierna onder 8 waartoe dit leidt.
Gebruik van het grindpad
Strijd met het bestemmingsplan?
7. Eisers voeren verder aan dat het gebruik van het grindpad voor zover dat gelegen is binnen de bestemming ‘Agrarisch’ in strijd is met het bestemmingsplan. Die agrarische bestemming laat het gebruik ten behoeve van ‘Recreatie-kampeerboerderij’ niet toe. Dit wordt volgens eisers ook niet gedekt door het feit dat de bestemming ‘Agrarisch’ recreatief medegebruik toelaat als bedoeld in artikel 3.1, onder ai, van het bestemmingsplan. Bij recreatief medegebruik gaat het volgens eisers namelijk om een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.
7.1.
Het college stelt zich met de derde-partijen op het standpunt dat het grindpad voor het overgrote gedeelte ligt op de gronden met de bestemming ‘Recreatie’ en dat daarmee het gebruik van het grindpad in overeenstemming is met artikel 16.1 van het bestemmingsplan. Met betrekking tot het kleine gedeelte dat op de enkelbestemming ‘Agrarisch’ ligt is er volgens hen geen sprake van strijdig gebruik. Op grond van artikel 3.1, onder ag, van het bestemmingsplan zijn de voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden ook bestemd voor (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen.
7.2.
De rechtbank volgt het standpunt van het college niet. Het is op zich juist dat uit artikel 3.1 van het bestemmingsplan volgt dat de voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor onder meer (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen, en recreatief medegebruik. Daarbij dient het grindpad echter gebruikt te worden ten behoeve van de hoofdbestemming. Partijen hebben op de zitting bevestigd dat het grindpad wordt gebruikt om het perceel met de bestemming ‘Recreatie’ te bereiken. Er is namelijk geen andere toegangsweg om bij het perceel te komen. Hieruit volgt dat het gedeelte van het grindpad binnen de bestemming ‘Agrarisch’ in overwegende mate ten behoeve van de kampeerboerderij en niet ten behoeve van de hoofdbestemming wordt gebruikt. Er is dus geen sprake van recreatief medegebruik dat ondergeschikt is aan het agrarische hoofdgebruik. Dat betekent dat dit deel van het grindpad gebruikt wordt in strijd met het bestemmingsplan. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een overtreding. Het college heeft zich dus ten onrechte onbevoegd geacht om handhavend op te treden. Deze beroepsgrond slaagt.
Tussenuitspraak
8. Zoals hiervoor is overwogen onder 6.10 is het bestreden besluit in strijd met
artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om het college in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet het college draagkrachtig motiveren wat het standpunt is met betrekking tot de vraag of het overgangsrecht van toepassing is op het strijdige gebruik van het perceel. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het college het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
9. Als het college hiervan geen gebruik wil maken, dan dient het college dit binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen. Als het college gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eisers in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het college. In beginsel, ook in de situatie dat het college de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
10. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. [4]
11. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt het college op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt het college in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.I. van Term, rechter, in aanwezigheid van
mr.S. Wilbrink, griffier, op 17 juli 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling van 4 juni 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2553.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 24 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4439, en 5 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:435.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 19 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:157.
4.Uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA2877.