ECLI:NL:RBZWB:2025:473

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
24/4309
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het realiseren van flexwoningen in Borsele

Op 30 januari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, woonachtig in [plaats 1], en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Borsele. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van 16 april 2024, waarin een omgevingsvergunning werd verleend voor de bouw van dertien flexwoningen aan [straat 1] en [straat 2] in [plaats 1]. De rechtbank heeft het beroep op 15 november 2024 behandeld, waarbij eiseres aanwezig was en het college vertegenwoordigd werd door [naam 1]. De vergunninghoudster, [vergunningshoudster], was ook aanwezig, maar de derde partij, vertegenwoordigd door mr. J.S.W. Vossen, was afwezig.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag voor de omgevingsvergunning op 23 november 2023 is ingediend en dat het college de uniforme openbare voorbereidingsprocedure heeft gevolgd. Eiseres heeft op 30 januari 2024 een zienswijze ingediend. Het college heeft de vergunning verleend voor de duur van vijftien jaar, met toestemming voor het bouwen van dertien flexwoningen, het afwijken van het bestemmingsplan en het maken van een uitweg. Eiseres heeft beroep ingesteld op 27 mei 2024, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de beroepsgronden niet in de weg staan aan de verlening van de vergunning.

De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiseres inhoudelijk beoordeeld, waaronder de argumenten over de goede ruimtelijke ordening en de waterhuishouding. De rechtbank concludeert dat het college voldoende heeft gemotiveerd dat de vergunning in overeenstemming is met de wet- en regelgeving, en dat de belangen van eiseres niet onaanvaardbaar worden geschaad. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/4309

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 januari 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats 1] , eiseres,

en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Borsele(het college).
Als vergunninghoudster heeft deelgenomen:
[vergunningshoudster]te [plaats 2] .
Als derde partij heeft deelgenomen:
[derde] ,
(gemachtigde: mr. J.S.W. Vossen).

Inleiding

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van 16 april 2024 over het verlenen van een omgevingsvergunning voor de duur van vijftien jaar voor het bouwen van dertien flexwoningen aan [straat 1] en [straat 2] in [plaats 1] .
De rechtbank heeft het beroep op 15 november 2024 op zitting behandeld. Eiseres was aanwezig. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1]. Namens vergunninghoudster was [naam 2] aanwezig. De derde partij was niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

1. Feiten

Eiseres woont aan de [straat 2] [huisnummer] in [plaats 1] .
Op 23 november 2023 heeft vergunninghoudster een aanvraag ingediend voor het bouwen van dertien flexwoningen op een perceel aan [straat 1] en [straat 2] in
[plaats 1] .
Het college heeft de uniforme openbare voorbereidingsprocedure toegepast.
Op 21 december 2023 heeft het college een ontwerp-omgevingsvergunning ter inzage gelegd.
Eiseres heeft een zienswijze kenbaar gemaakt op 30 januari 2024.
Bij bestreden besluit heeft het college de aangevraagde omgevingsvergunning verleend voor de duur van vijftien jaar. De omgevingsvergunning ziet op de activiteiten: het bouwen van een bouwwerk, het afwijken van het bestemmingsplan en het maken, hebben of veranderen van een uitweg.
Eiseres heeft daar op 27 mei 2024 beroep tegen ingesteld.

2. Wettelijk kader

2.1
Het bestreden besluit is gebaseerd op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Die wet is vervallen als gevolg van de inwerkingtreding van de Omgevingswet (Ow) op 1 januari 2024. Uit artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet leidt de voorzieningenrechter af dat het oude recht van toepassing blijft op een besluit op een aanvraag die voor de inwerkingtreding van de Ow is ingediend. Het oude recht omvat ook de Crisis- en herstelwet (Chw) die op het bestreden besluit van toepassing is. [1]
2.2
De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
3. Belanghebbendheid eiseres
De rechtbank stelt vast dat het Verdrag van Aarhus van toepassing is op het bestreden besluit [2] en dat eiseres op grond van artikel 3:12, vijfde lid, van de Wabo een zienswijze naar voren heeft gebracht over het ontwerpbesluit. Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [3] blijkt dat in dergelijke gevallen niet relevant is of eiseres al dan niet kan worden aangemerkt als belanghebbende.
4. Tijdigheid beroepsgronden
4.1
Na afloop van de termijn voor het instellen van beroep konden op grond van de Chw geen beroepsgronden meer worden aangevoerd. [4]
4.2
De beroepstermijn liep tot uiterlijk 6 juni 2024. [5] Eiseres heeft het beroepschrift met gronden op 27 mei 2024 ingediend. Buiten de beroepstermijn heeft eiseres aanvullende beroepschriften ingediend. De rechtbank heeft die aanvullende beroepschriften uitsluitend meegenomen bij de beoordeling van het beroep, voor zover daarin geen nieuwe beroepsgronden staan opgenomen en zij slechts dienen als nadere toelichting op de beroepsgronden die binnen de beroepstermijn zijn ingediend.
5. Het bestreden besluit
5.1
Het college heeft een omgevingsvergunning verleend voor de duur van vijftien jaar voor het realiseren van dertien flexwoningen en bijbehorende buitenruimte (groen, parkeerplaatsen en toegangsweg) aan [straat 1] en [straat 2] in [plaats 1] .
5.2
Het college heeft toestemming verleend voor het bouwen van een bouwwerk. [6] Het ziet op het bouwen van dertien flexwoningen. De nieuwbouw kent twee bouwlagen en wordt circa 6,30 meter hoog. Zeven woningen hebben een woonoppervlakte van 33 m2 en één slaapkamer. Vijf van die woningen worden op de begane grond gerealiseerd en twee op de eerste verdieping. Zes woningen hebben een woonoppervlakte van 49,9 m2 en hebben twee slaapkamers. Twee van die woningen worden op de begane grond gerealiseerd en vier op de eerste verdieping. Aan de zijde van de [straat 2] krijgen de woningen een balkon.
5.3
Het college heeft daarnaast toestemming verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan. [7] Op het perceel is het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ” van toepassing. In dat bestemmingsplan is aan het perceel de bestemming “Bedrijf” toegekend. Het gebruiken van het perceel voor wonen is niet toegestaan binnen die bestemming. Het college heeft daar toestemming voor verleend, met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3 van de Wabo. Het college acht het initiatief in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening.
5.4
Het college heeft verder toestemming verleend voor het maken van een uitweg. [8] Daar is op grond van artikel 2:12 van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Borsele 2021 (hierna: APV) een omgevingsvergunning voor vereist. Volgens het college wordt voldaan aan de daarvoor gestelde voorwaarden.
6. Gronden
6.1
Ter beoordeling ligt aan de rechtbank voor de omgevingsvergunning voor zover die ziet op het bouwen van een bouwwerk en het afwijken van het bestemmingsplan. Tegen de activiteit ‘het maken van een uitweg’ zijn geen gronden aangevoerd.
6.2
Eiseres heeft vooropgesteld dat zij ten onrechte geen zienswijze heeft kunnen indienen tegen het vooroverlegrapport. Dat stuk is niet samen met het ontwerpbesluit ter inzage gelegd. Zij had in de zienswijze willen aanvoeren dat Waterschap Scheldestromen niet heeft gereageerd op het ontwerpbesluit. Eiseres acht dat wel wenselijk, omdat onderzocht moet worden welke gevolgen de nieuwbouw van de flexwoningen zal hebben voor de waterberging van de rest van de straat.
6.3
Eiseres heeft daarnaast aangevoerd dat het college de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan ten onrechte heeft verleend, omdat het bouwplan niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft eiseres – kort samengevat – aangevoerd dat niet is onderzocht welke gevolgen de nieuwbouw van de flexwoningen zal hebben voor de waterberging van de rest van de straat. Daarnaast heeft het college ten onrechte besloten dat de ruimtelijke uitstraling van de woningen op de omgeving beperkt is en staat het creëren van deze flexibele woonvorm permanente bebouwing in de weg. In het kader van duurzaamheid is het ook wenselijk om meteen woningen met een permanente vergunning neer te zetten.
6.4
Eiseres heeft daarnaast aangevoerd dat het college ten onrechte toestemming heeft verleend voor het bouwen van het bouwwerk, omdat het bouwplan het niet voldoet aan de eis uit artikel 4.2 van het Bouwbesluit 2012 dat er een minimum vloeroppervlakte van 18 m2 aan niet-gemeenschappelijk verblijfsgebied aanwezig moet zijn. Daarnaast heeft eiseres aangevoerd dat het college het initiatief ten onrechte niet heeft getoetst aan de Beeldkwaliteitsnota van de gemeente Borsele.
7. Relativiteitsvereiste
7.1
Het college heeft aangevoerd dat het relativiteitsvereiste in de weg staat aan een deel van de gronden die door eiseres zijn aangevoerd.
7.2
Het relativiteitsvereiste houdt in dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. [9] Bij de toepassing van het relativiteitsvereiste gaat het om de beantwoording van de vraag of de ingeroepen norm strekt tot bescherming van het belang van eiseres.
7.3
Eiseres heeft verschillende argumenten aangevoerd ter onderbouwing van het standpunt dat het initiatief niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
De norm van een goede ruimtelijke ordening, voor zover deze ziet op een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van een woning, beschermt onder meer het belang van bewoners bij behoud en herstel van dit woon- en leefklimaat. Belanghebbenden kunnen tegen een besluit waarvoor de norm van een goede ruimtelijke ordening geldt, opkomen met het oog op hun belang om gevrijwaard te blijven van aantasting van hun woon- en leefomgeving. [10] Gelet daarop staat het relativiteitsvereiste niet in de weg aan deze beroepsgrond van eiseres.
7.4
Eiseres heeft verder aangevoerd dat het bouwplan in strijd is met artikel 4.2 van het Bouwbesluit 2012. In die bepaling staat dat een woonfunctie bij nieuwbouw ten minste de in artikel 4.1 aangegeven vloeroppervlakte (18 m2 voor een ‘andere woonfunctie’) aan niet-gemeenschappelijk verblijfsgebied heeft. Uit de nota van toelichting bij het Bouwbesluit 2012 [11] volgt dat de normen van afdeling 4.1 over verblijfsgebied en verblijfsruimte strekken tot het zekerstellen van de bruikbaarheid van verblijfsgebied en verblijfsruimte alsmede de noodzaak van enkele basisvoorzieningen. Dit is een norm die kennelijk niet strekt tot de bescherming van de belangen van eiseres die geen bewoner of gebruiker is of zal zijn van het gebouw waarvoor die eisen gelden. [12] Gelet daarop staat het relativiteitsvereiste in de weg aan deze beroepsgrond van eiseres.
7.5
Naar het oordeel van de rechtbank staat het relativiteitsvereiste niet in de weg aan de overige door eiseres aangevoerde beroepsgronden. De rechtbank zal de beroepsgronden hierna inhoudelijk beoordelen.
8. Vooroverleg
8.1
Op grond van artikel 3:11, eerste lid, van de Awb legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage. Artikel 3:11 van de Awb is een uitwerking van de actieve openbaarmakingsplicht: een bestuursorgaan moet uit eigen beweging informatie verstrekken. Dezelfde verplichting geldt op basis van artikel 3:44, eerste lid, onder a, van de Awb bij de mededeling van het definitieve besluit.
8.2
Onder oud recht gold dat het bestuursorgaan dat belast was met de voorbereiding van een omgevingsvergunning die werd verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, overleg moest plegen met onder andere de besturen van betrokken waterschappen. [13]
8.3
De rechtbank stelt op grond van de stukken vast dat samen met het bestreden besluit een vooroverlegrapport van 15 november 2023 ter inzage is gelegd. Een eventueel verzuim om dit rapport ook samen met het ontwerpbesluit ter inzage te leggen is gelet daarop in het bestreden besluit hersteld. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de wet niet dat het college eiseres voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit in de gelegenheid moest stellen om een aparte zienswijze in te dienen tegen dat vooroverlegrapport. Uit artikel 3:15 van de Awb blijkt namelijk uitsluitend dat een zienswijze naar voren kan worden gebracht over een ontwerpbesluit.
8.4
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat het college redelijkerwijs heeft kunnen besluiten dat het vooroverleg conform de wettelijke vereisten heeft plaatsgevonden. Dit bestuurlijk vooroverleg was in beginsel vormvrij, maar moest plaatsvinden voordat het ontwerpbesluit ter inzage was gelegd. [14] Uit het vooroverlegrapport blijkt dat de ruimtelijke onderbouwing is verzonden naar het waterschap. Het college heeft zich op die manier voldoende ingespannen om te voldoen aan de vormvrije overlegverplichting.
9. Omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan
9.1
Het was op grond van de Wabo verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestond uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan. [15] Op het perceel was het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ” van toepassing. In dat bestemmingsplan was aan het perceel de bestemming “Bedrijf” toegekend. Het gebruiken van het perceel voor wonen was niet toegestaan binnen die bestemming. [16] Bij bestreden besluit heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan, met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3, van de Wabo.
9.2
Het college was op grond van de Wabo alleen bevoegd om de omgevingsvergunning te verlenen indien het initiatief niet in strijd was met een goede ruimtelijke ordening en indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevatte. [17] Volgens de wetsgeschiedenis was sprake van een goede ruimtelijke ordening, wanneer zo gunstig mogelijke voorwaarden werden gecreëerd voor het gebruik en de ontwikkeling van een bepaald gebied. Het college diende een belangenafweging te maken tussen alle betrokken ruimtelijk relevante belangen en diende aan de hand van die belangenafweging vast te stellen wat hij een goede ruimtelijke ordening vond: welke ruimtelijk relevante belangen hij wilde behartigen ten behoeve van een goed woon-, leef- of verblijfsklimaat. Bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de aan het college toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een aangevraagde omgevingsvergunning te verlenen, kwam het college beleidsruimte toe. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming was met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit in overeenstemming is met het recht. [18]
Standpunt eiseres
9.3
Eiseres heeft aangevoerd dat het college de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan ten onrechte heeft verleend, omdat het bouwplan niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft eiseres aangevoerd dat niet is onderzocht welke gevolgen de nieuwbouw van de flexwoningen zal hebben voor de waterberging van de rest van de straat. Daarnaast heeft het college volgens eiseres ten onrechte besloten dat de ruimtelijke uitstraling van de woningen op de omgeving relatief beperkt is. De bebouwing aan de [straat 2] kenmerkt zich hoofdzakelijk door huizen van een bescheiden omvang, met uitsluitend een enkele woonlaag. Een bouwwerk met een dubbele woonlaag, een gevel aan de [straat 2] en een oppervlakte van 192 m2 verschilt qua volume en vorm aanzienlijk van de al aanwezige bebouwing in de straat. Het creëren van deze flexibele woonvorm staat permanente bebouwing volgens eiseres in de weg. Het Planbureau voor de leefomgeving stelt dat flexwoningen niet gebouwd mogen worden op percelen waar binnen tien jaar bouwplannen zijn voor permanente woningbouw. De grond waar de flexwoningen op komen te staan, is al in bezit van de gemeente. Op de naastgelegen percelen staan nu loodsen, maar zijn door de gemeente huizen ingetekend. Dat betekent volgens eiseres dat er plannen bestaan om het gebied te ontwikkelen. De plaatsing van de flexwoningen zorgt ervoor dat het gebied niet als samenhangend geheel ontwikkeld wordt. In het kader van duurzaamheid is het ook wenselijk om meteen woningen met een permanente vergunning neer te zetten, zodat naderhand geen verspilling plaatsvindt van materialen, tijd en arbeid. De woningen zijn ongeschikt voor de meeste doelgroepen. De woningen met twee slaapkamers zijn niet geschikt voor meerpersoonshuishoudens, omdat dan altijd door de slaapkamer van één van de bewoners moet worden gegaan om de badkamer/het toilet te bereiken. Dit is zeer onwenselijk in verband met privacy en verstoring van de nachtrust.
Beoordeling
9.4
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college – in het bestreden besluit en door te verwijzen naar de ruimtelijke onderbouwing van 10 april 2024 – voldoende gemotiveerd dat het initiatief in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
9.5
De rechtbank is van oordeel dat het college voldoende heeft gemotiveerd dat eiseres geen onaanvaardbare wateroverlast zal ondervinden als gevolg van het initiatief. In paragraaf 4.7 van de ruimtelijke onderbouwing is uitvoerig beschreven op welke wijze met water en daaraan gerelateerde aspecten wordt omgegaan, om te voorkomen dat de ontwikkeling ongewenste effecten zal hebben op de waterhuishouding. Uit die watertoets blijkt onder andere dat de totale hoeveelheid verharding afneemt, dat de parkeerplaatsen worden uitgevoerd met doorgroeistenen en dat regenwater wordt afgevoerd naar een bestaand slootje. Dat het bouwplan met inachtneming daarvan zal worden uitgevoerd, wordt gewaarborgd door het voorschrift van de omgevingsvergunning dat inhoudt dat de activiteit in overeenstemming met de aanvraag en daarbij behorende gegevens (waaronder de ruimtelijke onderbouwing) moet worden uitgevoerd. Gelet op die omstandigheden en de afstand tussen het perceel van eiseres en het perceel waarop de woningen worden gerealiseerd heeft het college redelijkerwijs aannemelijk kunnen achten dat eiseres geen onaanvaardbare wateroverlast zal ondervinden als gevolg van het initiatief. Eiseres heeft ook niet met objectieve en verifieerbare bewijsstukken onderbouwd dat zij wateroverlast zal ervaren op haar perceel als gevolg van het bouwplan.
9.6
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat het college voldoende heeft gemotiveerd dat de ruimtelijke uitstraling van het project qua volume en hoogte past bij de omgeving. Uit de ruimtelijke onderbouwing blijkt dat het gebouw in de rooilijn van de [straat 2] wordt gerealiseerd. Daarnaast sluit het aan de zijde van [straat 1] aan op de hoekpunt van de naastgelegen woningen. Op die manier wordt het gebouw op een logische wijze ingebed in de bestaande stedenbouwkundige structuur. In het bestreden besluit is daaraan toegevoegd dat twee denkbeeldige lijnen (één aan de zuidzijde van [straat 1] en één aan de oostzijde van de [straat 2] ) daardoor samen komen op het perceel. Op deze manier ontstaat in stedenbouwkundige zin een samenhangend bebouwingsbeeld. In het verweerschrift heeft het college verder toegelicht dat het initiatief ook past in de verdere woningbouwontwikkeling op het bedrijventerrein. De rechtbank acht ook aannemelijk dat het gebouw qua hoogte in de omgeving past. De gebouwen in de omgeving bevatten – net als het bouwproject – veelal minstens twee bouwlagen.
9.7
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in de overige gronden van eiseres redelijkerwijs ook geen aanleiding hoeven zien voor de conclusie dat het initiatief niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening zou zijn. In het bestreden besluit en ter zitting heeft het college toegelicht waarom is gekozen voor flexwoningen in plaats van permanente woningen op deze locatie. Op grond van de Zeeuwse Omgevingsvisie is het de ambitie van de provincie dat er voor alle inwoners een geschikte woning beschikbaar is. Op dit moment is sprake van een druk op de woningmarkt, waardoor het voor starters moeilijk is om aan een woning te komen. Flexibele woonvormen kunnen sneller gerealiseerd worden en bieden een oplossing voor dit knelpunt. De flexibele woonruimte biedt meer ruimte voor deze doelgroepen om een stap te maken op de woningmarkt en op korte termijn te kunnen doorstromen naar een andere, meer permanente woning. In het bestreden besluit is daaraan toegevoegd dat deze flexibele woonvorm permanente bebouwing op termijn niet in de weg staat. Voor alle locaties waar nu een project wordt opgestart voor flexwoningen, wordt een verdere uitbreiding met reguliere woningen beoogd. Op die wijze wordt het gebied naar het oordeel van de rechtbank wel als samenhangend geheel ontwikkeld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college ook toegelicht dat de flexwoningen een duurzaam karakter hebben. Als de behoefte aan deze woningen op deze locatie verdwijnt, kunnen deze woningen worden verplaatst naar een locatie waar wel behoefte is aan dergelijke woonvormen. Gelet daarop heeft het college flexwoningen op deze locatie redelijkerwijs in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening kunnen achten.
10. Omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk
10.1
Het was verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestond uit het bouwen van een bouwwerk. [19] Het toetsingskader (de weigeringsgronden) voor de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk was opgenomen in artikel 2.10 van de Wabo.
10.2
Eiseres heeft aangevoerd dat het college het initiatief ten onrechte niet heeft getoetst aan de Beeldkwaliteitsnota van de gemeente Borsele. In die nota staan beeldkwaliteitseisen opgenomen voor permanente bebouwing aan de [straat 2] .
10.3
In artikel 2.10, eerste lid, onder d, van de Wabo stond dat een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk werd geweigerd, wanneer het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand. Die weigeringsgrond geldt echter op grond van dezelfde bepaling niet voor tijdelijke bouwwerken. Het college heeft het bouwplan daarom niet hoeven toetsen aan het beeldkwaliteitsplan.
11. Conclusie
11.1
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren.
11.2
Voor een proceskostenvergoeding bestaat daarom geen aanleiding.
De beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 30 januari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Wettelijk kader

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit: het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
Artikel 2.10, eerste lid, onder d, van de Wabo
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend.
Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of,
in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Besluit omgevingsrecht (Bor)
Artikel 6.18 van het Bor
Op de voorbereiding van een omgevingsvergunning die wordt verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de wet is artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening van overeenkomstige toepassing.
Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
Artikel 3.1.1 van het Bro
Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.
Bestemmingsplan Kern [plaats 1]
Artikel 3.1.1 van de planregels
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
de uitoefening van bedrijfsactiviteiten voor zover die voorkomen in categorie 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten;
ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – aannemersbedrijf”: tevens een aannemersbedrijf;
ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – garagebedrijf”: tevens een garagebedrijf;
ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – bandenspecialist”: tevens een banden specialist;
ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – gemeentewerkplaats”: tevens een gemeentewerkplaats;
ter plaatse van de aanduiding “brandweerkazerne”: tevens een brandweerkazerne;
ter plaatse van de aanduiding “nutsvoorzieningen”: uitsluitend een nutsvoorziening;
ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning”: het wonen ten dienste van het bepaalde in a tot en met f;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen'
verhardingen, wegen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

Voetnoten

1.Artikel 1.1, eerste lid, onder a, van de Chw in samenhang met artikel 3.1 van bijlage 1 bij de Chw.
2.ABRvS 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:786, r.o. 4.8 en 4.9.
3.ABRvS 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953, r.o. 4.7.
4.Artikel 1.6a van de Chw.
5.Artikel 6:7 in samenhang met artikel 6:8, vierde lid, van de Awb. Het bestreden besluit is op 25 april 2024 ter inzage gelegd.
6.Artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo.
7.Artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.
8.Artikel 2.2, eerste lid, onder e, van de Wabo.
9.Artikel 8:69a van de Awb.
10.ABRvS 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, r.o. 10.5.
11.Stb. 2011, 416, blz. 275.
12.ABRvS 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, r.o. 10.38 t/m 10.45.
13.Artikel 6.18 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) in samenhang met artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
14.ABRvS 23 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3229, r.o. 5.3.
15.Artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.
16.Artikel 3.1.1. van de planregels.
17.Artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3 van de Wabo.
18.ABRvS 24 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:7414, r.o. 9.
19.Artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo.