In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 juli 2025, wordt het beroep van eiser beoordeeld, die stelt dat verweerder, de Dienst Toeslagen, niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag van 7 april 2023 voor aanvullende schadevergoeding. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser heeft verweerder op 31 maart 2025 in gebreke gesteld, en de rechtbank constateert dat de beslistermijn is overschreden. Verweerder moet binnen twee weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit nemen, maar de rechtbank wijst op de mogelijkheid om een langere termijn te geven. Gezien het aantal aanvragen dat verweerder moet behandelen, wordt een termijn van negen weken na verzending van de uitspraak als redelijk beschouwd. Tevens wordt een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor proceskosten van € 453,50. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit en draagt verweerder op om binnen de gestelde termijn alsnog een besluit bekend te maken.