ECLI:NL:RBZWB:2025:495

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
BRE 23/3869
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde en aanslag onroerendezaakbelastingen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 januari 2025, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 14 juni 2023 beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 22 februari 2023 de WOZ-waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 191.000, met als waardepeildatum 1 januari 2022. De belanghebbende, eigenaar van een twee-onder-een-kapwoning, had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 24 januari 2025 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en de heffingsambtenaar aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de WOZ-waarde niet meer in geschil is, maar dat er wel een schending heeft plaatsgevonden van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ. De belanghebbende had verzocht om bepaalde gegevens die niet in het taxatieverslag waren opgenomen, maar deze waren niet tijdig verstrekt. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar op grond van de wet verplicht was om deze gegevens te verstrekken. Ondanks deze schending, oordeelt de rechtbank dat het beroep ongegrond is, omdat de uitspraak op bezwaar waarschijnlijk dezelfde uitkomst zou hebben gehad als de gegevens wel tijdig waren verstrekt. De heffingsambtenaar wordt wel veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de belanghebbende, die in totaal € 1.814 bedragen, en moet het griffierecht van € 50 vergoeden.

De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt en partijen geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep. De belanghebbende kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak een hogerberoepschrift indienen bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/3869

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 januari 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
de heffingsambtenaar van Samenwerking Belastingen Walcheren en Schouwen-Duiveland(gemeente Schouwen-Duiveland), de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 14 juni 2023.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 22 februari 2023 de waarde van de onroerende zaak [adres] te [plaats] (de woning) op 1 januari 2022 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 191.000. Tegelijk met deze waardevaststelling is aan belanghebbende voor het jaar 2023 ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen (de aanslag OZB) van de gemeente Schouwen-Duiveland opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 24 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam 1] als gemachtigde van belanghebbende en namens de heffingsambtenaar [naam 2] .

Feiten

2. Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het is een twee-onder-een-kapwoning (bouwjaar 1960) met een gebruikersoppervlakte van 73 m² gelegen op een perceel van 233 m².

Beoordeling door de rechtbank

3. Ter zitting is gebleken dat de WOZ-waarde van de woning voor het belastingjaar 2023 niet meer in geschil is. Tussen partijen is uitsluitend nog in geschil of artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ is geschonden.
3.1.
Op grond van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ moet aan degene die een voldoende specifiek verzoek doet tot het verstrekken van bepaalde gegevens die niet in het taxatieverslag zijn opgenomen, maar die wel ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde van de onroerende zaak, een afschrift van die gegevens worden verstrekt. Deze gegevens kunnen ook betrekking hebben op de voor de waardevaststelling gebruikte vergelijkingsobjecten. [1]
3.2.
Belanghebbende voert aan dat de heffingsambtenaar bij het vaststellen van de waarde van de woning gegevens heeft gebruikt waarvan een afschrift in de bezwaarfase niet aan hem is toegestuurd, terwijl zij daar wel om had verzocht. Belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar tijdens de bezwaarprocedure ten onrechte de KOUDVL-factoren van de referentieobjecten, de waarde van de bijgebouwen en de toegepaste indexeringen niet heeft verstrekt.
3.3.
De rechtbank overweegt dat belanghebbende aan de heffingsambtenaar een voldoende specifiek verzoek heeft gedaan tot het verstrekken van deze gegevens. Vast staat dat de gegevens ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde van de woning en in enige vorm beschikbaar waren. De heffingsambtenaar was daarom op grond van artikel 40 van de Wet WOZ gehouden te voldoen aan het verzoek van belanghebbende om hem een afschrift van de die gegevens te verstrekken. Dat geldt overigens niet voor de gehanteerde indexeringspercentages, omdat deze niet vallen onder het bereik van de toezendplicht. [2] Dat de heffingsambtenaar erop heeft gewezen dat de KOUDV-factoren van de referentiewoningen wel ter inzage lagen doet aan het voorgaande oordeel niet af, omdat dat in dit geval geen geschikte wijze van verstrekking was.
3.4.
Nu de waarde in beroep niet meer in geschil is acht de rechtbank het aannemelijk dat de uitspraak op bezwaar dezelfde uitkomst zou hebben gehad indien de heffingsambtenaar wel tijdig alle gegevens zou hebben verstrekt en de belanghebbende zijn inbreng (mede) op die gegevens zou hebben gebaseerd. [3] De rechtbank passeert daarom de schending van artikel 40 van de Wet WOZ met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet daarin wel aanleiding om de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten die belanghebbende in beroep heeft gemaakt. De verwijzing van de heffingsambtenaar naar de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden [4] kan haar niet baten gelet op het arrest van de Hoge Raad van 24 januari 2025. [5]

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag OZB gehandhaafd blijven. Omdat er sprake was van een gebrek in de uitspraak op bezwaar en artikel 6:22 van de Awb is toegepast, moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden.
4.1.
Daarnaast zal de rechtbank de heffingsambtenaar veroordelen in de proceskosten die belanghebbende in beroep heeft gemaakt
.Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde van € 907 per punt en de wegingsfactor 1. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De vergoeding bedraagt dus in totaal € 1.814. Deze vergoeding moet rechtstreeks aan belanghebbende zelf worden betaald. [6]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 1.814 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. J.T. Jonker, griffier, op 31 januari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.HR 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1052.
2.Gerechtshof Arnhem Leeuwarden 23 april 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:2837.
3.HR 24 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:106, r.o. 4.4.3.
4.Gerechtshof Arnhem-Leeuwaren 18 juni 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:4136.
5.HR 24 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:106.
6.Artikel 30a, vierde en vijfde lid, van de Wet WOZ