ECLI:NL:RBZWB:2025:5158
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een naheffingsaanslag omzetbelasting en belastingrentebeschikking in het kader van het Unierechtelijk verdedigingsbeginsel
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 augustus 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2015 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 560.700, alsook een belastingrentebeschikking van € 105.492. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank behandelt de zaak en oordeelt dat de inspecteur het Unierechtelijk verdedigingsbeginsel heeft geschonden, omdat hij de argumenten van belanghebbende niet in zijn afweging heeft betrokken. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking niet vernietigd hoeven te worden, maar dat de bedragen te hoog zijn vastgesteld. De rechtbank vermindert de naheffingsaanslag met € 40.950 en met € 911, waardoor het totaalbedrag op € 518.839 komt. Tevens wordt een immateriële schadevergoeding van € 1.500 toegekend aan belanghebbende vanwege de lange duur van de procedure. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en wijzigt de belastingrentebeschikking overeenkomstig.