Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
(gemachtigde: mr. drs. [gemachtigde] , verbonden aan [bedrijf] )
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 augustus 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 15 juni 2024 beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres 1], vastgesteld op € 1.266.000 per 1 januari 2023, en had een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2024 opgelegd. Belanghebbende, eigenaar van de woning, vond deze waarde te hoog en stelde dat de waarde maximaal € 1.095.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep op 12 juni 2025 behandeld, waarbij belanghebbende werd vertegenwoordigd door mr. drs. [gemachtigde]. De heffingsambtenaar verdedigde de vastgestelde waarde en voerde aan dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing heeft gegeven voor de vastgestelde waarde en dat de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar zijn. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag OZB gehandhaafd blijven. Belanghebbende krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten.