ECLI:NL:RBZWB:2025:5468

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 augustus 2025
Publicatiedatum
15 augustus 2025
Zaaknummer
BRE 25/534
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering door UWV en beoordeling van arbeidsvermogen

Op 19 augustus 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak van een eiser die een Wajong-uitkering had aangevraagd. De eiser, geboren in 1964, had op 14 augustus 2024 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, welke door het UWV was afgewezen. De rechtbank beoordeelde of het UWV terecht had geweigerd de uitkering toe te kennen. De rechtbank concludeerde dat het UWV op goede gronden had geweigerd, omdat niet kon worden vastgesteld of de eiser op zijn 18e jaar en de daaropvolgende vijf jaar mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had. De rechtbank gaf aan dat de medische informatie die door de eiser was aangeleverd, niet voldoende was om te concluderen dat hij recht had op de uitkering. De eiser had geen objectieve medische gegevens kunnen overleggen die aantoonden dat hij voldeed aan de voorwaarden voor de Wajong-uitkering. De rechtbank oordeelde dat het beroep ongegrond was, maar constateerde ook dat het UWV zijn besluit niet goed genoeg had gemotiveerd. Hierdoor moest het UWV het griffierecht aan de eiser vergoeden, maar er waren geen proceskosten voor vergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/534 Wajong

uitspraak van 19 augustus 2025 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van eisers aanvraag om een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Eiser is het niet eens met deze afwijzing. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of het UWV terecht heeft geweigerd een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het UWV terecht heeft geweigerd een Wajong-uitkering toe te kennen aan eiser. Het UWV heeft daaraan op goede gronden ten grondslag gelegd dat niet kan worden vastgesteld of eiser op zijn 18e jaar en de daaropvolgende vijf jaar mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.

Feiten en omstandigheden

2. Eiser, geboren op [datum] 1964, heeft op 14 augustus 2024 een aanvraag gedaan voor een Wajong-uitkering.
2.1.
Met het besluit van 27 augustus 2024 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd om een Wajong-uitkering toe te kennen. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
2.2.
Met het bestreden besluit van 20 december 2024 op het bezwaar van eiser is het UWV bij dat besluit tot weigering een Wajong-uitkering toe te kennen, gebleven.

Procesverloop

3. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
3.1.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
3.2.
De rechtbank heeft het beroep op 5 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn echtgenote en namens het UWV mr. M. Duric.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of het UWV terecht heeft geweigerd een Wajong-uitkering toe te kennen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV terecht aan eiser een Wajong-uitkering geweigerd.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Grondslag van het bestreden besluit
5. Het UWV heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat niet kan worden vastgesteld of eiser op zijn 18e jaar mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had. Eiser heeft zijn aanvraag onderbouwd met medische informatie die toe ziet op zijn huidige medische situatie. Deze informatie ziet niet toe op de situatie rondom zijn 18e jaar. Het feit dat eiser geen arbeidsverleden heeft, betekent niet dat hij rondom zijn 18e jaar niet in staat was om te kunnen werken.
Medisch onderzoek
6. Aan het primaire en bestreden besluit ligt een medisch onderzoek ten grondslag. De verzekeringsarts heeft dossierstudie verricht. De medische informatie die is toegezonden betreft een onderzoek van mei en juni 2024 naar het cognitief functioneren nadat er een crisis zou zijn geweest in oktober 2023. Er is een verslechtering van het cognitief functioneren waargenomen bij eiser, nu hij 60 jaar is en er wordt verondersteld dat het gebruik van medicatie als wel het doormaken van COVID daar een bijdrage in geleverd hebben. Men komt ook tot de conclusie dat er pre-existent sprake is van waarschijnlijk een licht verstandelijke beperking. Er wordt beschreven dat eiser ADL zelfstandig is en een goede oriëntatie heeft in tijd, plaats en persoon. Eiser heeft in het verleden arbeid verricht. Niet duidelijk wordt wat het huidige vermogen in functioneren is en al helemaal niet in een arbeidssetting. In de medische informatie wordt een uitspraak gedaan over het hier en nu zonder dat duidelijk wordt hoe de situatie op het 18e levensjaar is geweest met betrekking tot het dagelijks functioneren. Dat maakt dat er feitelijk geen uitspraak te doen is over het toenmalige functioneren.
In beroep is een medische rapportage overgelegd van 28 juli 2025. De verzekeringsarts b&b heeft overwogen dat uit de verkregen documenten mogelijk een beperkt cognitief functioneren blijkt dat te verklaren is door het lagere premorbide verbale intelligentieniveau. Ook zouden de ernstige Covidinfectie en de afvlakking door haloperiodol een rol bij de uitslag van het neurologisch onderzoek kunnen spelen. Daarnaast spelen er zaken als laaggeschooldheid, waarbij niet geheel duidelijk is of dit komt door een beperkte intelligentie dan wel de thuissituatie. Waarschijnlijk is er dus sprake van laagbegaafdheid, maar de ernst daarvan premorbide (dus voor de ziekten) is niet genoeg in te schatten gezien de huidige multi-problematiek. Dus kan er niet vastgesteld worden welke problemen en beperkingen dit met zich meebracht rond het 18e jaar en de vijf jaar daarna. Daarbij is laagbegaafdheid alleen geen medische grond voor het stellen van geen arbeidsvermogen. De door de arbeidsdeskundige voorgestelde taken zijn immers vaak simpel. Wat betreft de psychiatrische situatie. De echtgenote van eiser geeft aan dat er sprake is van schizofrenie, hetgeen heel wel mogelijk is gezien de familieamnese, maar onduidelijk is sedert wanneer eiser daarmee bekend is. Indien eiser voor zijn 23ste al klachten had van schizofrenie is niet bekend hoe dit zich uitte en de duur van de klachtenperiodes is ook niet bekend. In de psychotische periodes dan wel ernstige depressieve periodes (voorkomend bij schizo-affectieve stoornis) is er vaak geen sprake van arbeidsvermogen, maar in de tussenliggende periodes wel. Deze tussenliggende periodes kunnen lang duren. Alleen bekend is dat eiser in de periode van 2011 tot 2013 behandeld is in het [ziekenhuis] . Er zijn geen opnames bekend, dan wel intensieve behandelingsperiodes in het verdere verleden. Op basis hiervan is dus niet alleen onbekend op welke leeftijd deze aandoening begon, maar ook niet wat de ernst ervan was en de frequentie van afwisseling van relatief goede met slechtere periodes. Ook over de lichamelijke klachten is geen informatie aangeleverd. Uit de aangeleverde informatie kunnen geen conclusies getrokken worden of eiser deze ziekten al had op zijn 18e jaar of de daaropvolgende vijf jaar, laat staan dat bekend is welke beperkingen eiser hiermee had.
Standpunt eiser
7. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat wel recht bestaat op een Wajong-uitkering. De medische stukken betreffende zijn 18e levensjaar zijn verjaard en zijn dus niet meer op te vragen. Wel was er zeker al voor het 18e levensjaar sprake van psychische problematiek. Eiser heeft verder geen langdurig werkverleden. Daarnaast geeft eiser aan dat zijn vrouw tijdens het gesprek met het UWV zo goed mogelijk heeft proberen uit te leggen wat er precies speelt, maar dat dit helaas niet voldoende was.
Overwegingen rechtbank
8. De rechtbank stelt vast dat de te beoordelen datum in dit geding de 18e verjaardag van eiser is, [datum] 1982.
8.1.
Omdat eiser zijn aanvraag voor een Wajong-uitkering geruime tijd na zijn 18e verjaardag heeft ingediend, is sprake van een laattijdige aanvraag. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) moet het UWV in dat geval ook onderzoeken of eiser binnen (de reeds verstreken periode van) vijf jaar na zijn 18e verjaardag alsnog jonggehandicapte is geworden. [1] De aanvrager draagt in geval van een laattijdige aanvraag de bewijslast om met objectieve medische gegevens aannemelijk te maken dat hij op 18-jarige leeftijd of vijf jaar daarna voldeed aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een Wajong-uitkering, omdat het medisch beeld met het verstrijken van de tijd steeds moeilijker is vast te stellen. [2]
8.2.
Recht op een Wajong-uitkering ontstaat pas indien de betrokkene duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) heeft.
Het UWV moet daarom eerst beoordelen of eiser voldoet aan tenminste een van de volgende voorwaarden:
  • eiser kan geen taak uitvoeren in een arbeidsorganisatie
  • eiser beschikt niet over basale werknemersvaardigheden
  • eiser kan niet een uur aangesloten werken
  • eiser is niet tenminste vier uur per dag belastbaar (dan wel twee uur per dag
belastbaar en in staat het minimumloon te verdienen).
Wordt aan tenminste een van de hiervoor genoemde voorwaarden voldaan dan ontbreekt arbeidsvermogen. Vervolgens moet het UWV dan beoordelen of deze situatie duurzaam is.
Bij de beoordeling maakt het UWV gebruik van de Sociaal Medische Beoordeling Arbeidsvermogen (SMBA)-systematiek. Bij deze beoordeling staat de ‘International Classification of Functioning, Disability and Health’ centraal. Voor het toepassen van de SMBA-systematiek heeft het UWV het ‘Compendium Participatiewet’ vastgesteld.
9. Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende concrete medische informatie beschikbaar om te kunnen vaststellen of eiser voldeed aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een Wajong-uitkering in zijn 18e levensjaar of de daaropvolgende vijf jaar. In beroep heeft eiser hierover ook geen medische informatie kunnen overleggen. Dit is ter zitting bevestigd. De door eiser aangevoerde omstandigheid dat de medische stukken verjaard zijn en niet meer op te vragen zijn, komt naar vaste rechtspraak voor zijn rekening en risico. [3] Wat eiser en zijn echtgenote hebben aangevoerd over de medische problematiek is weliswaar informatief, maar niet aan te merken als objectieve medische gegevens. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij op 18-jarige leeftijd of vijf jaar daarna voldeed aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een Wajong-uitkering,
9.1.
De rechtbank stelt vast dat het UWV in het primaire en bestreden besluit enkel de situatie in eisers 18e levensjaar (kenbaar) heeft beoordeeld en heeft nagelaten te beoordelen of eiser in de vijf jaar daarna voldeed aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een Wajong-uitkering. Eerst in de medische rapportage van 28 juli 2025 heeft het UWV overwogen dat ook voor de vijf jaar na het 18e jaar niet kan worden vastgesteld welke problemen en beperkingen eiser had. Gelet op de overwegingen onder 9. kan de rechtbank deze motivering volgen. Nu het UWV pas in beroep is ingegaan op eisers situatie in de vijf jaar na het 18e jaar, is het bestreden besluit in strijd met de motiveringsplicht uit artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank kan aan dit gebrek voorbijgaan met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Het is niet aannemelijk dat eiser door schending van de motiveringsplicht is benadeeld. Daarom passeert de rechtbank het gebrek.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV terecht heeft geweigerd aan eiser een Wajong-uitkering toe te kennen. Het UWV heeft zijn besluit in eerste instantie alleen niet goed genoeg gemotiveerd.
10.1.
Omdat er sprake was van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit en artikel 6:22 van de Awb is toegepast, moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden. Er is geen sprake van proceskosten die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 53,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van
C.M.A. Groenendaal, griffier, op 19 augustus 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Bijlage wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:22
Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
Artikel 7:12
1. De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. (…)
Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten
Artikel 1a:1, eerste lid
Jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen is de ingezetene die:
op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Artikel 1a:1, tweede lid
De ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, wordt alsnog jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.
Artikel 1a:1, zesde lid
De beoordeling van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en voor zover nodig een arbeidskundig onderzoek.
Artikel 1a:1, achtste lid
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot het eerste, vierde en zesde lid nadere regels worden gesteld. Bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (het Schattingsbesluit).
Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten
Artikel 1a, eerste lid
Betrokkene heeft geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in de artikelen 1a:1, eerste lid, 2:4, eerste lid, en 3:8a, eerste lid, van de Wajong, indien hij:
geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 5 maart 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:578).
2.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 1 juli 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1583).
3.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 26 augustus 2021, ECLI:CRVB:2021:2193.