In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 5 februari 2025, wordt het verzet van de belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 29 september 2023 behandeld. De rechtbank had in die eerdere uitspraak het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard. Het verzet werd op 22 januari 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende aanwezig was, vergezeld door een kantoorgenoot. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of de eerdere beslissing terecht was en of er reden is om het verzet gegrond te verklaren.
De rechtbank concludeert dat het verzet ongegrond is. De kern van de zaak betreft de vergoeding van wettelijke rente die vermeld staat in een kennisgeving van de inspecteur van de belastingdienst van 14 juli 2022. Deze kennisgeving volgde op een uitspraak van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 8 juni 2022, waarin de belanghebbende werd geïnformeerd over de uitbetaling van vergoedingen. De rechtbank stelt vast dat de kennisgeving geen voor bezwaar en beroep vatbare beschikking is, wat betekent dat het bezwaar van de belanghebbende niet-ontvankelijk is verklaard.
De rechtbank benadrukt dat het Unierecht niet in de weg staat aan deze conclusie. De rechtbank ziet geen aanleiding om anders te oordelen dan in de eerdere uitspraak van 29 september 2023. Het verzet wordt afgewezen, en er wordt geen proceskostenveroordeling uitgesproken. Ook het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt afgewezen, omdat er geen twijfel mogelijk is dat tegen de kennisgeving geen bezwaar kan worden gemaakt. De uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.