ECLI:NL:RBZWB:2025:550

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 februari 2025
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
BRE 23/596
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet ongegrond tegen eerdere uitspraak over kostenvergoeding en wettelijke rente

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 5 februari 2025, wordt het verzet van de belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 29 september 2023 behandeld. De rechtbank had in die eerdere uitspraak het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard. Het verzet werd op 22 januari 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende aanwezig was, vergezeld door een kantoorgenoot. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of de eerdere beslissing terecht was en of er reden is om het verzet gegrond te verklaren.

De rechtbank concludeert dat het verzet ongegrond is. De kern van de zaak betreft de vergoeding van wettelijke rente die vermeld staat in een kennisgeving van de inspecteur van de belastingdienst van 14 juli 2022. Deze kennisgeving volgde op een uitspraak van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 8 juni 2022, waarin de belanghebbende werd geïnformeerd over de uitbetaling van vergoedingen. De rechtbank stelt vast dat de kennisgeving geen voor bezwaar en beroep vatbare beschikking is, wat betekent dat het bezwaar van de belanghebbende niet-ontvankelijk is verklaard.

De rechtbank benadrukt dat het Unierecht niet in de weg staat aan deze conclusie. De rechtbank ziet geen aanleiding om anders te oordelen dan in de eerdere uitspraak van 29 september 2023. Het verzet wordt afgewezen, en er wordt geen proceskostenveroordeling uitgesproken. Ook het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt afgewezen, omdat er geen twijfel mogelijk is dat tegen de kennisgeving geen bezwaar kan worden gemaakt. De uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/596

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 februari 2025 op het verzet van

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
tegen de uitspraak van de rechtbank van 29 september 2023 in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. Deze uitspraak op het verzet van belanghebbende gaat over de uitspraak van de rechtbank van 29 september 2023 waarin de rechtbank het beroep van belanghebbende ongegrond heeft verklaard.
1.1.
De rechtbank heeft het verzet op 22 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: gemachtigde vergezeld door [naam] , kantoorgenoot van gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak uitsluitend of in de uitspraak van 29 september 2023 terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel [1] is dat het beroep ongegrond is. Zij doet dit aan de hand van de gronden van het verzet.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het verzet ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het beroep van belanghebbende
4. Het beroep van belanghebbende ging over de vergoeding van wettelijke rente die is vermeld op een kennisgeving kostenvergoeding van 14 juli 2022. In die kennisgeving heeft de inspecteur naar aanleiding van de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 8 juni 2022 belanghebbende bericht over de uitbetaling van een kostenvergoeding, griffierechtvergoeding en de wettelijke rente daarover.
De uitspraak van 29 september 2023
5. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Dat mag de rechtbank als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. Het Unierecht staat daaraan niet in de weg [2] . Hetgeen belanghebbende aanvoert omtrent de toetsing van het Unierecht door de Hoge Raad leidt volgens de rechtbank niet tot een ander oordeel.
6. De rechtbank heeft het beroep kennelijk ongegrond geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard, omdat de kennisgeving geen voor bezwaar en beroep vatbare beschikking is.
7. De rechtbank acht dat juist. De inspecteur heeft met de kennisgeving aan belanghebbende laten weten welke bedragen aan vergoedingen vermeerderd met wettelijke rente aan belanghebbende zouden worden uitbetaald als gevolg van de uitspraak van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch van 8 juni 2022. Een dergelijke kennisgeving is geen voor bezwaar en beroep vatbare beschikking. Anders dan belanghebbende stelt, staat het Unierecht niet aan dit oordeel in de weg.

Conclusie en gevolgen

8. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 29 september 2023. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat die uitspraak in stand blijft.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Immateriële schadevergoeding
10. Belanghebbende heeft ter zitting verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn en een pleitnota overgelegd. De rechtbank ziet daarvoor geen aanleiding. Naar het oordeel van de rechtbank kan een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn van berechting achterwege blijven omdat redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat tegen een kennisgeving kostenvergoeding geen bezwaar kan worden gemaakt [3] .

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het verzet ongegrond;
  • wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. Dekkers, griffier, op 5 februari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Hoge Raad 18 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:966.
3.Hoge Raad 5 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1660.