ECLI:NL:RBZWB:2025:5902

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 september 2025
Publicatiedatum
3 september 2025
Zaaknummer
BRE - 24 _ 5979
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur inzake motorrijtuigenbelasting

Op 3 september 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen [belanghebbende] B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst. De rechtbank beoordeelt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 27 juli 2024, waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen de voldoening van motorrijtuigenbelasting over het tijdvak van 11 juni 2024 tot en met 10 september 2024 ongegrond is verklaard. Belanghebbende heeft € 380 aan motorrijtuigenbelasting voldaan en stelt dat de inspecteur ten onrechte het tarief heeft vastgesteld op basis van een vrachtauto zonder luchtvering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur de belasting correct heeft vastgesteld op basis van de gegevens in het kentekenregister, waaruit blijkt dat de vrachtauto geen luchtvering heeft. Belanghebbende heeft niet aangetoond dat de gegevens in het kentekenregister onjuist zijn. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegekend aan belanghebbende. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/5979

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 september 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] B.V., gevestigd in [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 27 juli 2024.
1.1.
Belanghebbende heeft over het tijdvak 11 juni 2024 tot en met 10 september 2024 € 380 aan motorrijtuigenbelasting voldaan.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de voldoening op aangifte ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft partijen uitgenodigd voor een zitting op 23 juli 2025. Belanghebbende heeft zich afgemeld voor de zitting en aangegeven dat de zaak ook zonder zitting kan worden afgedaan. De rechtbank heeft vervolgens aan de inspecteur laten weten dat geen zitting zal plaatsvinden, tenzij de inspecteur aangeeft dat hij toch ter zitting wil worden gehoord. De inspecteur heeft daarop aangegeven dat de rechtbank uitspraak kan doen zonder zitting. De rechtbank heeft vervolgens meegedeeld dat de zitting van 23 juli 2025 niet door zal gaan. De rechtbank heeft het onderzoek bij brief van 23 juli 2025 gesloten. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of belanghebbende in aanmerking komt voor een vermindering van het door de inspecteur vastgestelde tarief van de motorijtuigenbelasting. Meer in het bijzonder beoordeelt de rechtbank of het tarief voor de motorrijtuigenbelasting terecht is berekend naar het tarief voor een vrachtauto zonder luchtvering. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur de verschuldigde motorrijtuigenbelasting voor het onderhavige motorrijtuig naar het juiste tarief toegepast. Belanghebbende komt niet in aanmerking voor een vermindering van het tarief van de motorrijtuigenbelasting
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende is volgens het kentekenregister vanaf 4 oktober 2019 houder van een motorrijtuig van het merk Mercedes-Benz met het [kenteken] (de vrachtauto).
3.1.
Het kentekenregister vermeldt dat de vrachtauto een toegestane maximum massa heeft van 50.000 kilogram en beschikt over een koppelinrichting en vier assen. Bij de aangedreven as, te weten as nummer drie, staat bij weggedrag vermeld: "
Anders, dwz slechter dan luchtvering". Bij de andere assen staat geen weggedrag geregistreerd.
3.2.
Belanghebbende maakt gebruik van de zogenoemde grootwagenparkhouder-regeling, waarbij een factuurspecificatie voor de motorrijtuigen waar belanghebbende houder van is, in Digipoort wordt geplaatst, waar belanghebbende het kan inzien. De Belastingdienst incasseert de motorrijtuigenbelasting voor meerdere motorrijtuigen in één bedrag.
3.3.
Op 3 juni 2024 is de rekening motorrijtuigenbelasting met [nummer] voor de vrachtauto over het tijdvak 11 juni 2024 tot en met 10 september 2024 ten bedrage van € 380 aangemaakt.
3.4.
Belanghebbende heeft op 7 juni bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte van de verschuldigde motorrijtuigenbelasting ter grootte van € 380.
3.5.
Op 3 juli 2024 is een totaalbedrag van € 3.248 geïncasseerd bij belanghebbende. In dit bedrag is de verschuldigde belasting van de rekening met [nummer] voor de vrachtauto begrepen.
3.6.
De inspecteur heeft het bezwaar aangemerkt als bezwaar tegen de voldoening op aangifte van de voor de vrachtauto verschuldigde motorrijtuigenbelasting over het in 3.3 genoemde tijdvak.

Overwegingen

4. Motorrijtuigenbelasting wordt geheven van degene die bij de aanvang van een tijdvak het motorrijtuig houdt. [2] De houder van een vrachtauto is motorrijtuigenbelasting verschuldigd naar het tarief zoals opgenomen in artikel 25a van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet Mrb). De hoogte van de belasting is afhankelijk van de toegestane maximum massa (in kilogrammen) van het motorrijtuig. Verder is het tarief afhankelijk van het aantal assen van de vrachtauto en de aan- of afwezigheid van een koppelinrichting en/of luchtvering. Volgens de slotzin van het eerste lid van artikel 25a van de Wet Mrb moet de luchtvering zich bevinden op de aangedreven assen en wordt onder luchtvering mede verstaan een daaraan gelijkwaardig erkende vering (als bedoeld in bijlage I bij de richtlijn). [3]
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de vrachtauto een toegestane maximum massa heeft van 50.000 kg en dat deze over een koppelinrichting en vier assen beschikt. Op basis van deze specificaties bedraagt het tarief op grond van artikel 25a van de Wet Mrb € 380 (zonder luchtvering) en € 257 (met luchtvering).
4.2.
Belanghebbende stelt dat de vrachtauto over luchtvering beschikt. Belanghebbende verzoekt om teruggaaf van de teveel betaalde motorrijtuigenbelasting vanaf de aanvang van het houderschap van de vrachtauto.
4.3.
De inspecteur betwist dat de verschuldigde motorijtuigenbelasting te hoog is vastgesteld en wijst daarbij op de geregistreerde voertuiggegevens van de vrachtauto in het kentekenregister. De inspecteur stelt daarbij dat de RDW hem op zijn navraag heeft verzekerd dat nergens uit de registratie blijkt dat de vrachtauto over luchtvering zou beschikken.
4.4.
De rechtbank stelt voorop dat het wettelijk systeem van de heffing van motorrijtuigenbelasting voor de vraag naar welk tarief moet worden geheven aanknoopt bij de inschrijving van het motorrijtuig in het kentekenregister. Indien de houder van een motorrijtuig van mening is dat die inschrijving niet juist is, dient deze zich in beginsel te wenden tot de RDW met het verzoek tot wijziging van die inschrijving. Als uitgangspunt is het dus de verantwoordelijkheid van belanghebbende – als zij meent dat de voertuiggegevens waarop de heffing van motorrijtuigenbelasting is gebaseerd onjuist zouden zijn – deze gegevens te wijzigen, welke wijziging tevens geldt als aanvullende aangifte voor de heffing van motorrijtuigenbelasting. [4]
4.5.
Uit de gegevens van het kentekenregister volgt dat de aangedreven as van de vrachtauto geen luchtvering of daaraan gelijkwaardig erkende vering heeft. Belanghebbende heeft niet gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, dat zij een aanvraag heeft gedaan bij de RDW tot wijziging van de gegevens, terwijl dat wel op haar weg had gelegen als zij van mening is dat de geregistreerde voertuiggegevens onjuist waren. Belanghebbende heeft in deze procedure enkel gesteld dat wel sprake zou zijn van een vrachtauto met luchtvering, maar zij heeft die stelling niet met concrete en verifieerbare gegevens onderbouwd. Het voorgaande brengt mee dat dat inspecteur zich terecht heeft gebaseerd op de voertuiggegevens zoals die sinds de tenaamstelling van de vrachtauto zijn opgenomen in het kentekenregister. De rechtbank merkt daarbij wel op dat de e-mailwisseling tussen de inspecteur en de RDW (zie 4.3) is gebaseerd op een ander kenteken dan die van de vrachtauto en dus niet kan dienen als bewijs dat de gegevens van de vrachtauto in het kentekenregister juist zijn. Nu echter, behalve de stelling van belanghebbende, er ook geen enkele concrete aanwijzing is dat de gegevens van de vrachtauto in het kentekenregister onjuist zijn, gaat de rechtbank hieraan voorbij. De inspecteur heeft de voor de vrachtauto verschuldigde motorrijtuigenbelasting over het tijdvak 11 juni 2024 tot en met 10 september 2024 op grond van artikel 25a van de Wet Mrb terecht vastgesteld op € 380. Het beroep is ongegrond.
Teruggaaf voorgaande tijdvakken
4.6.
Voor zover belanghebbende heeft bedoeld mede beroep in te stellen met betrekking tot de voldoening op aangifte van motorrijtuigenbelasting voor de tijdvakken vóór 11 juni 2024 overweegt de rechtbank als volgt.
4.7.
De rechtbank stelt vast dat inspecteur het bezwaar van belanghebbende heeft aangemerkt als, prematuur maar ontvankelijk [5] , bezwaar tegen de voldoening op aangifte over het tijdvak 11 juni 2024 tot en met 10 september 2024. Daarmee heeft de inspecteur impliciet aangegeven dat belanghebbende niet tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de voldoening op aangifte over voorafgaande tijdvakken. Gelet op de gedingstukken acht de rechtbank dat aannemelijk. Dit betekent echter wel dat de inspecteur het bezwaar voor zover het betrekking heeft op de voldoening op aangifte over die voorafgaande tijdvakken nietontvankelijk, in plaats van ongegrond, had moeten verklaren. De rechtbank gaat echter aan dit onjuiste dictum in de uitspraak op bezwaar voorbij en zal het beroep niet om die reden gegrond verklaren, omdat een dergelijk oordeel belanghebbende niet in een betere positie kan brengen. [6]
4.8.
Ook indien zou worden aangenomen dat de inspecteur met het dictum in de uitspraak op bezwaar ook het bezwaar met betrekking tot de tijdvakken vóór 11 juni 2024 ontvankelijk heeft verklaard en dat daar dan in de beroepsfase niet op mag worden teruggekomen [7] , dan kan dit niet leiden tot een gegrond beroep. Hetgeen de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld met betrekking tot het tijdvak 11 juni 2024 tot en met 10 september 2024 is dan naar het oordeel van de rechtbank ook van toepassing voor de tijdvakken vóór 11 juni 2024.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. den Braber-Riemens, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van de Langerijt-Suurmeijer, griffier, op 3 september 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd
deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst en wordt aan de partij die niet digitaal procedeert aangetekend per post verzonden op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt het mogelijk dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
2.Artikel 6 van de Wet Mrb.
3.Richtlijn zoals gedefinieerd in artikel 2 van de Wet Mrb zijnde de Richtlijn 1999/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 1999 betreffende het in rekening brengen van het gebruik van bepaalde infrastructuurvoorzieningen aan zware vrachtvoertuigen (PbEG 1999, L 187).
4.Artikel 17, tweede lid, van de Wet Mrb.
5.Artikel 6:10, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht.
6.Vgl. Hoge Raad 8 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1033, r.o. 3.1.
7.Hoge Raad 16 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1153.