ECLI:NL:RBZWB:2025:6107

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 september 2025
Publicatiedatum
12 september 2025
Zaaknummer
BRE 23/1102
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak met betrekking tot naheffingsaanslag

Op 16 september 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak BRE 23/1102, waarin belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. I.N.D.J. Rissema, een verzoek indiende om veroordeling van de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg in de proceskosten. Dit verzoek volgde op de intrekking van haar beroep tegen een besluit van de heffingsambtenaar, waarbij een naheffingsaanslag was vernietigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar belanghebbende tegemoet is gekomen door de naheffingsaanslag te vernietigen, wat aanleiding gaf tot een proceskostenveroordeling voor de beroepsfase. De rechtbank heeft echter het verzoek om vergoeding van kosten in de bezwaarfase afgewezen, omdat het indienen van een aanvullend bezwaarschrift niet in aanmerking komt voor vergoeding volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De rechtbank heeft de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van € 453,50 aan proceskosten aan belanghebbende, en heeft bepaald dat het griffierecht van € 50,- door de heffingsambtenaar moet worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/1102

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 september 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: mr. I.N.D.J. Rissema),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van belanghebbende om een veroordeling van de heffingsambtenaar in de proceskosten. Belanghebbende heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van haar beroep tegen het besluit van de heffingsambtenaar van 23 januari 2023. Belanghebbende heeft het beroep ingetrokken, omdat de heffingsambtenaar haar op 2 maart 2023 heeft laten weten dat de naheffingsaanslag met [aanslagnummer] is vernietigd.
1.1.
De rechtbank heeft de heffingsambtenaar in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om veroordeling in de proceskosten. De heffingsambtenaar heeft de rechtbank meegedeeld dat er geen aanleiding is voor het vergoeden van de proceskosten. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat het bezwaarschrift van gemachtigde en de uitspraak op bezwaar elkaar hebben gekruist.
1.2.
De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling voor de beroepsfase toe en voor de bezwaarfase af. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
3. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
Is de heffingsambtenaar aan belanghebbende tegemoetgekomen?
4. De rechtbank moet dus beoordelen of de heffingsambtenaar geheel of gedeeltelijk aan belanghebbende is tegemoetgekomen.
4.1.
Op 8 februari 2023 heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen het bestreden besluit waarin het bezwaar van belanghebbende ongegrond is verklaard. De heffingsambtenaar heeft op 2 maart 2023 belanghebbende laten weten dat de naheffingsaanslag met [aanslagnummer] is vernietigd. Hiermee is de heffingsambtenaar tegemoetgekomen aan het beroep van belanghebbende.
Moet de heffingsambtenaar de (proces)kosten van belanghebbende vergoeden?
5. In geval van een tegemoetkomen door het bestuursorgaan wordt in beginsel een proceskostenveroordeling voor de beroepsfase uitgesproken. Op dit uitgangspunt kan slechts een uitzondering worden gemaakt vanwege bijzondere omstandigheden. De rechtbank is niet gebleken van bijzondere omstandigheden. Aan toekenning van een vergoeding van kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand staat niet in de weg dat die bijstand is verleend op basis van “no cure no pay” [3] , zodat de rechtbank een proceskostenveroordeling voor de beroepsfase zal uitspreken. De proceskostenvergoeding bedraagt € 453,50 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 0,5). [4]
5.1.
De rechtbank ziet aanleiding om het verzoek om een vergoeding van de kosten in bezwaar, vanwege de inschakeling van een professionele hulpverlener, af te wijzen. De rechtbank stelt daarbij voorop dat een kostenvergoeding wordt gebaseerd op de forfaitaire regeling van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). In het Bpb en de bijlage daarbij is limitatief opgesomd welke handelingen voor vergoeding van kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand in aanmerking komen. [5] In dit geval heeft belanghebbende zelf een inhoudelijk bezwaarschrift ingediend. Gemachtigde heeft vervolgens een aanvullend bezwaarschrift ingediend. De rechtbank constateert dat het aanvullend bezwaarschrift een summiere aanvulling is van hetgeen belanghebbende zelf al naar voren heeft gebracht. Het indienen van een aanvulling op het bezwaarschrift wordt in het Bpb niet genoemd als een handeling die voor vergoeding in aanmerking komt. [6] Er is ook geen sprake van bijzondere omstandigheden om daarop een uitzondering te maken. Ook overigens zijn er in de bezwaarfase geen handelingen verricht door de gemachtigde die voor vergoeding in aanmerking komen.
Krijgt belanghebbende een vergoeding van het griffierecht?
6. De rechtbank wijst erop dat de heffingsambtenaar verplicht is het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. [7] Belanghebbende moet zich hiervoor dan ook tot de heffingsambtenaar wenden.

Conclusie en gevolgen

7. De rechtbank wijst het verzoek om veroordeling in de proceskosten voor de beroepsfase als kennelijk gegrond toe. Belanghebbende krijgt een vergoeding van haar proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 453,50. De rechtbank wijst het verzoek voor het overige als kennelijk ongegrond af.

Beslissing

De rechtbank:
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 453,50 aan proceskosten aan belanghebbende;
  • beslist dat, voor zover de proceskostenvergoeding en/of de vergoeding van het griffierecht niet tijdig wordt betaald, de wettelijke rente daarover is gaan lopen vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan;
  • wijst het verzoek voor het overige af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. Dekkers, griffier, op 16 september 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, in samenhang met artikel 8:75a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 8:75a van de Awb en is nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
3.Hoge Raad 7 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT6841.
4.Zie ook Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 11 november 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:3315.
5.Artikel 1, onderdeel a en artikel 2, lid 1, onderdeel a, van het Bpb en onderdeel A5 van de bijlage daarbij.
6.Zie ook Gerechtshof Den Haag 10 september 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:2483.
7.Dit volgt uit artikel 8:41, zevende lid, van de Awb.