In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 september 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de Dienst Toeslagen. Eiser had een ingebrekestelling ingediend omdat hij vond dat de Dienst Toeslagen niet tijdig had beslist op zijn verzoek om integrale beoordeling van de kinderopvangtoeslag. De rechtbank oordeelde dat de Dienst Toeslagen de ingebrekestelling terecht niet in behandeling had genomen, maar dat de beslissing op bezwaar onjuist was. Eiser kreeg inhoudelijk geen gelijk, maar het beroep werd gegrond verklaard omdat het bezwaar tegen de brief van de Dienst Toeslagen niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk. Eiser kreeg recht op proceskostenvergoeding van € 1.814,- en het griffierecht van € 51,- werd door de Dienst Toeslagen vergoed. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden op de hoogte gesteld van de beslissing.