In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 september 2025, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de ontvanger van de Belastingdienst beoordeeld. De ontvanger had een dwangbevel uitgevaardigd voor de invordering van negentien belastingaanslagen, waarbij de kosten van het dwangbevel € 14.597 bedroegen. De rechtbank behandelt het beroep dat is ingediend op 1 juli 2025, waarbij de belanghebbende werd vertegenwoordigd door mr. P.A.E. Dekkers en de ontvanger door meerdere gemachtigden.
De rechtbank concludeert dat de kosten van het dwangbevel terecht zijn vastgesteld en niet tot een te hoog bedrag zijn in rekening gebracht. De rechtbank overweegt dat de ontvanger de kosten conform de Kostenwet invordering rijksbelastingen heeft berekend. De belanghebbende stelt dat de kosten niet in verhouding staan tot de daadwerkelijke kosten en dat deze als boete worden gebruikt, maar de rechtbank wijst deze argumenten af. De rechtbank stelt vast dat de wetgever de hoogte van de kosten al heeft afgewogen en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een andere beoordeling rechtvaardigen.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de kosten van het dwangbevel in stand blijven en dat de belanghebbende het griffierecht niet terugkrijgt. Er wordt geen proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.