In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 september 2025, wordt het beroep van eiser beoordeeld, die stelt dat het UWV niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaar tegen de afwijzing van zijn WIA-aanvraag. Eiser had op 24 oktober 2024 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 9 oktober 2024, waarin zijn aanvraag werd afgewezen. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat het UWV de beslistermijn heeft overschreden. De rechtbank heeft de bevoegdheid om zonder zitting uitspraak te doen, zoals toegestaan door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat het UWV uiterlijk op 30 april 2025 had moeten beslissen, maar dit is niet gebeurd. Eiser heeft het UWV op 6 mei 2025 in gebreke gesteld, waarna de rechtbank oordeelt dat het UWV alsnog binnen twee weken na deze uitspraak een besluit moet nemen. De rechtbank wijst erop dat het UWV vanwege een tekort aan verzekeringsartsen niet in staat is om tijdig te beslissen en vraagt om een termijn van vier maanden. De rechtbank komt echter tot de conclusie dat een termijn van vier maanden redelijk is, gezien de omstandigheden. Daarnaast legt de rechtbank een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor proceskosten van € 453,50, omdat het UWV het griffierecht moet vergoeden. De uitspraak wordt openbaar gemaakt en partijen worden geïnformeerd over hun recht om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.