ECLI:NL:RBZWB:2025:6591
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in belastingzaak na intrekking beroep
In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 oktober 2025 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg. De belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. N.G.A. Voorbach, had bezwaar aangetekend tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die op 19 december 2024 was opgelegd. Na een aantal stappen in de procedure, waaronder een verzoek om een dwangsombeslissing, heeft de heffingsambtenaar op 4 juni 2025 het bezwaar ongegrond verklaard. De belanghebbende heeft vervolgens op 9 juni 2025 beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een dwangsombeslissing. Op 5 augustus 2025 heeft de gemachtigde het beroepschrift ingetrokken, met het verzoek om de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten.
De rechtbank heeft de heffingsambtenaar in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling, maar de heffingsambtenaar heeft hierop niet gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar tegemoet is gekomen aan het beroep van de belanghebbende en heeft het verzoek om proceskostenveroordeling toegewezen. De proceskosten zijn vastgesteld op € 453,50, en de rechtbank heeft bepaald dat deze kosten uitbetaald moeten worden op een bankrekening die op naam staat van de belanghebbende. Tevens is de heffingsambtenaar verplicht om het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 53,- te vergoeden.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak, met inachtneming van de wettelijke termijnen en procedures.