ECLI:NL:RBZWB:2025:6592

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 oktober 2025
Publicatiedatum
2 oktober 2025
Zaaknummer
BRE 25/2673
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in belastingzaak na intrekking beroep

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 oktober 2025 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Breda. De heffingsambtenaar had op 17 oktober 2024 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd aan de belanghebbende. De gemachtigde van de belanghebbende heeft op 22 november 2024 bezwaar aangetekend tegen deze aanslag. Na een periode van in gebreke stellen en een gegrondverklaring van het bezwaar door de heffingsambtenaar op 20 januari 2025, heeft de belanghebbende op 29 mei 2025 beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar en het verzoek om een dwangsom. De heffingsambtenaar heeft op 24 juli 2025 een dwangsombeslissing genomen, maar de gemachtigde heeft het beroepschrift op 28 juli 2025 ingetrokken met een verzoek om proceskostenvergoeding. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar in de gelegenheid gesteld te reageren op dit verzoek, maar er is geen reactie ontvangen. De rechtbank heeft vervolgens zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar in de proceskosten van de belanghebbende moet worden veroordeeld tot een bedrag van € 453,50, gebaseerd op de door een derde verleende rechtsbijstand. Tevens is de heffingsambtenaar verplicht het betaalde griffierecht van € 53,- te vergoeden aan de belanghebbende. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 25/2673

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 oktober 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: mr. N.G.A. Voorbach),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. Met dagtekening 17 oktober 2024 heeft de heffingsambtenaar een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd aan belanghebbende met [aanslagnummer].
2. Gemachtigde heeft op 22 november 2024 bezwaar ingesteld tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting. Op 2 januari 2025 is de heffingsambtenaar in gebreke gesteld door de gemachtigde. Op 20 januari 2025 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard en de opgelegde naheffingsaanslag vernietigd. De uitspraak op bezwaar is bekendgemaakt aan de belanghebbende.
3. Op 28 februari 2025 heeft gemachtigde verzocht om een dwangsombeslissing. Bij deze brief is de heffingsambtenaar eveneens in gebreke gesteld voor het niet tijdig nemen van een dwangsombesluit.
4. Op 29 mei 2025 heeft belanghebbende beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar en het verzoek om een dwangsom. Op 24 juli 2025 heeft de heffingsambtenaar een dwangsombeslissing genomen.
5. Op 28 juli 2025 heeft de gemachtigde het beroepschrift ingetrokken met het verzoek om de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten. Hierbij heeft gemachtigde verzocht om de wegingsfactor 0,5 toe te passen en het betaalde griffierecht van € 53,- te vergoeden.
6. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om veroordeling in de proceskosten. De heffingsambtenaar heeft hierop niet gereageerd.
7. De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de rechtbank

8. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
9. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is de heffingsambtenaar ten aanzien van de dwangsom tegemoetgekomen aan het beroep van belanghebbende.
10. Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 453,50,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5). Deze proceskostenvergoeding moet op grond van de wet [2] worden uitbetaald op een bankrekening die op naam staat van belanghebbende. De rechtbank is niet bevoegd om te beoordelen of betaling op een rekening van een ander dan de belanghebbende moet plaatsvinden. [3]
11. De rechtbank wijst erop dat de heffingsambtenaar op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 53,- te vergoeden. Belanghebbende zal zich hiervoor dan ook tot de heffingsambtenaar moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 453,50,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van
R.M. Rosta, griffier, op 1 oktober 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.
69
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, in samenhang met artikel 8:75a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 30a, vierde lid, van de Wet waardering onroerende zaken.
3.Hoge Raad 31 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:156.