ECLI:NL:RBZWB:2025:6679

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 oktober 2025
Publicatiedatum
7 oktober 2025
Zaaknummer
BRE 25/543 WAO
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WAO-uitkering van eiser wegens niet gemelde inkomsten uit taxichauffeurswerkzaamheden

Op 10 oktober 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en het UWV over de herziening en terugvordering van de WAO-uitkering. Eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Darrazi, was het niet eens met de besluiten van het UWV die zijn uitkering over de periode van 1 maart 2023 tot en met 31 januari 2024 herzien en teruggevorderd hadden. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV op basis van anonieme meldingen en een onderzoeksrapport aannemelijk heeft gemaakt dat eiser als zelfstandige taxichauffeur heeft gewerkt en daaruit inkomsten heeft genoten, zonder dit te melden aan het UWV. De rechtbank oordeelde dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk was voor zover het zich richtte tegen de invordering, en voor het overige ongegrond. Eiser kreeg geen gelijk, en de rechtbank bevestigde dat het UWV de herziening en terugvordering van de uitkering terecht had uitgevoerd. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, en dat de betalingsregeling van € 50,- per maand recht deed aan de financiële omstandigheden van eiser. De rechtbank heeft het UWV veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/543 WAO

uitspraak van 10 oktober 2025 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. A. Darrazi),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda ), verweerder.

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de herziening, terugvordering en invordering van de uitkering van eiser op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of het UWV op goede gronden de WAO-uitkering heeft herzien, teruggevorderd en ingevorderd.
1.1
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep niet-ontvankelijk is voor zover het zich richt tegen de invordering en voor het overige ongegrond. Eiser krijgt dus geen gelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.

Procesverloop

2. Met het besluit van 15 augustus 2024 (primair besluit I) heeft het UWV eisers WAO-uitkering over de periode van 1 maart 2023 tot en met 31 januari 2024 herzien. Met afzonderlijk besluit van 15 augustus 2024 (primair besluit II) heeft het UWV de ten onrechte betaalde uitkering over deze periode van € 7.703,84 teruggevorderd. Met het besluit van
19 augustus 2024 (primair besluit III) heeft het UWV de ten onrechte betaalde uitkering ingevorderd. Tegen deze besluiten heeft eiser bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit van 11 december 2024 is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.1.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 23 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en mr. N. Regragui namens het UWV.

Totstandkoming van het besluit

3. Het UWV heeft aan eiser een WAO-uitkering toegekend met ingang van
10 april 2001. Eiser ontvangt vanaf die datum ook een uitkering op grond van de Toeslagenwet. Voorafgaand aan de herziening werd de uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Daarbij behoort een uitkeringspercentage van 75%.
3.1.
De aanleiding voor een onderzoek naar het recht van eiser op een WAO-uitkering zijn anonieme meldingen van 3 oktober 2023 en 30 november 2023. Op
18 april 2024 is nogmaals een anonieme melding ontvangen. In deze meldingen wordt aangegeven dat eiser meestal bij [bedrijf 1] busjes of auto’s huurt waarmee hij taxi rijdt en zich vervolgens zwart laat uitbetalen. Eiser zou dit al ruim een jaar doen.
3.2.
De onderzoeksbevindingen zijn neergelegd in het onderzoeksrapport van
5 april 2024.
3.2.1.
Tijdens een gesprek met een medewerker van het UWV op 4 december 2023 heeft eiser aangegeven dat hij wil onderzoeken of het mogelijk is om een eigen bedrijf te starten als taxichauffeur.
3.2.2.
Het UWV heeft inlichtingen gevraagd bij [bedrijf 1] . Uit de verstrekte inlichtingen blijkt dat eiser van 10 maart 2023 tot en met 23 februari 2024 76 verhuurperiodes op zijn naam heeft staan. In deze periode heeft eiser op 265 dagen een voertuig gehuurd. Ook zijn er inlichtingen gevraagd bij [bedrijf 2] en [bedrijf 3] . Bij [bedrijf 2] heeft eiser een auto gehuurd van 5 april 2023 tot en met 7 april 2023 en van
7 april 2023 tot en met 17 april 2023 waarmee hij 285 kilometer respectievelijk 1179 kilometer heeft gereden. In de periode van 18 februari tot en met 4 april 2023 heeft eiser vier auto’s gehuurd bij [bedrijf 3] waarmee hij in totaal 3.570 kilometer heeft gereden in ongeveer 34 dagen.
Op basis van de beschikbare gegevens heeft het UWV geconcludeerd dat eiser in de periode van 18 februari 2023 tot en met 15 februari 2024 op 310,4 dagen een auto heeft gehuurd en dat hij gemiddeld 107,4 kilometer per dag heeft gereden. De kosten van de autoverhuur in één jaar worden geschat op € 22.153,60. De gemiddelde benzinekosten worden op € 369,93 per maand geschat.
3.2.3.
Eiser heeft afschriften van vier bankrekeningen overgelegd over (delen van)
1 april 2022 tot en met 29 februari 2024. Van 27 december 2022 tot en met 12 oktober 2023 hebben er 55 stortingen plaatsgevonden met een totaalbedrag van € 6.224,40. Van
1 november 2022 tot en met 29 februari 2024 hebben er 59 opnames plaatsgevonden voor een totaalbedrag van € 9.320,-. Van 10 maart 2023 tot en met 20 februari 2024 hebben er 18 betalingen plaatsgevonden bij tankstations voor een gemiddeld maandbedrag van € 52,80. Van 1 oktober 2022 tot en met 28 februari 2023 heeft eiser gemiddeld € 362,10 per maand gepind bij supermarkten, eetgelegenheden en drogisterijen. Van 1 maart 2023 tot en met
1 maart 2024 is dit gemiddeld € 74,02 per maand.
Vervolgens heeft het UWV geschat dat eiser € 2.682,01 per maand aan contant geld moet hebben gehad. Wat neerkomt op € 32.184,12 vanaf 1 maart 2023 tot 1 maart 2024. Bij deze berekening is de periode van oktober 2022 tot en met februari 2023 (voordat eiser auto’s huurde) vergeleken met de periode van maart 2023 tot maart 2024. Vanaf 1 maart 2023 stortte eiser gemiddeld € 656,87 meer per maand en pinde € 288,08 minder aan boodschappen en verzorgingsartikelen per maand. Ook zou eiser gemiddeld € 1.419,21 per maand contant hebben moeten betalen voor het huren van de auto’s en € 317,85 aan benzinekosten.
3.2.4.
Op 1 en 14 maart 2024 heeft een medewerker van het UWV gesprekken met eiser gevoerd. Eiser ontkent dat hij auto’s heeft gehuurd om werkzaamheden als taxichauffeur te verrichten. Eiser heeft aangegeven dat hij de auto’s heeft gehuurd, omdat hij deze privé nodig had. Op de vraag hoe hij aan het geld hiervoor komt, heeft eiser geantwoord dat hij nog geld tegoed heeft of hij betaalt het van zijn leefgeld of haalt het van zijn bankrekening. Eiser heeft aangegeven dat hij in het verleden geld geleend heeft wat hij nu contant terug krijgt. Ook geeft eiser desgevraagd geen verklaring voor het feit dat hij maar € 35,- per maand heeft gepind voor boodschappen en verzorgingsartikelen.
3.3.
Op 8 augustus 2024 heeft het UWV een voornemen uitgebracht. Vanuit onderzoek is aannemelijk dat eiser vanaf 18 februari 2023 werkzaamheden heeft verricht als zelfstandige taxichauffeur. Dit heeft eiser niet gemeld aan het UWV. Hierdoor heeft eiser van 1 maart 2023 tot en met 31 januari 2024 mogelijk te veel uitkering ontvangen. Als deze informatie juist is, moet eiser de te veel ontvangen uitkering van € 7.703,84 bruto terugbetalen.
3.4.
Met het primaire besluit I heeft het UWV eisers WAO-uitkering herzien. Het UWV heeft daartoe overwogen dat eiser vanaf 18 februari 2023 tot en met 15 februari 2024 inkomsten uit werk heeft gehad. Eiser krijgt over de periode van 1 maart 2023 tot en met
31 januari 2024 een lagere WAO-uitkering. Op basis van zijn inkomsten over de maanden februari 2023 en 2024 blijft eisers WAO-uitkering ongewijzigd.
Van maart 2023 tot en met januari 2024 heeft het UWV eisers arbeidsongeschiktheidsklasse vastgesteld op 65%-80% met een uitkeringspercentage van 50,75%.
Met het primaire besluit II heeft het UWV de te veel ontvangen uitkering over die periode van € 7.703,84 bruto teruggevorderd.

Met het primaire besluit III wordt dit bedrag ingevorderd.

Eiser heeft bezwaar gemaakt.
In het besluit van 30 september 2024 heeft het UWV de gemaakte afspraken over de aflossing van de te veel ontvangen uitkering bevestigd. Er is afgesproken dat eiser elke maand € 50,- betaalt.
Bestreden besluit
3.5.
Het UWV heeft eisers bezwaren ongegrond verklaard. Het UWV heeft op basis van de anonieme meldingen en het onderzoeksrapport van 5 april 2024 geconcludeerd dat het aannemelijk is dat eiser als zelfstandige taxichauffeur aan het werk is gegaan in
februari 2023, hier inkomsten uit heeft gehad en hiervan geen melding heeft gedaan aan het UWV.
Het UWV volgt niet dat eiser enkel auto’s heeft gehuurd voor privégebruik. Eiser is er niet in geslaagd met overtuigende, objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk te maken dat hij geen werkzaamheden als zelfstandig taxichauffeur heeft verricht en in het geheel geen inkomsten uit of in verband met die werkzaamheden heeft ontvangen.
Eiser heeft niet de juiste informatie verstrekt die van belang is voor het vaststellen van zijn
WAO-uitkering. De berekening van de hoogte van de uitkering aan de hand van de korting van de inkomsten op de uitkering is niet concreet door eiser bestreden. Het UWV heeft ook geen reden tot twijfelen aan de juistheid hiervan. Het UWV gaat dan ook uit van de juistheid hiervan.
Nu eiser in de periode van 1 maart 2023 tot en met 31 januari 2024 niet volledig recht had op een WAO-uitkering dient het UWV de onverschuldigd betaalde uitkering ter hoogte van € 7.703,84 bruto terug te vorderen. Niet is gebleken dat er voor eiser onaanvaardbare consequenties op zouden treden bij terugvordering. Het UWV ziet geen reden om van terugvordering af te zien.

Beroepsgronden

4. Eiser heeft aangevoerd dat het UWV ten onrechte heeft gesteld dat hij in de periode van 18 februari 2023 tot en met 15 februari 2024 inkomsten uit werk heeft gehad. Eiser heeft voor privé gebruik voertuigen gehuurd. Verder heeft hij een geleend bedrag terug gekregen, hetgeen de stortingen en mindere pinbetalingen verklaart. Het UWV heeft onvoldoende gemotiveerd waarom zijn verklaring als niet aannemelijk dient te worden beschouwd. De verklaring van eiser verklaart de onderzoeksbevindingen van het UWV. Het UWV heeft voorts nagelaten aan te geven welke objectieve en verifieerbare stukken hij voor zijn verklaring had moeten aanleveren. Niet voldaan is aan de verplichting van het UWV om een besluit te voorzien van een deugdelijke motivering en zorgvuldig voor te bereiden.
Eiser stelt zich verder op het standpunt dat er redenen zijn om van terugvordering af te zien.
Eiser heeft schulden overgehouden aan de verhuurperiodes. Eiser is volledig afhankelijk van de uitkering en het feit dat hij maandelijks maar een bedrag van € 50,00 kan betalen toont aan dat eiser over weinig inkomen beschikt. Daar komt bij dat eiser nog jaren zou moeten betalen om de terugvordering te voldoen, waardoor de vraag kan worden gesteld of er sprake is van aflossing van een schuld binnen een redelijke termijn. Het UWV heeft voornoemde omstandigheden ten onrechte niet, dan wel onvoldoende meegenomen en heeft voorts onvoldoende gemotiveerd waarom in dit specifieke geval niet kan worden afgezien van terugvordering.
Eiser betwist met klem inkomsten uit werk te hebben gehad, waarmee hij dus ook het
terugvorderingsbedrag en de wijze van berekening daarvan betwist.

Juridisch kader

5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

Heeft eiser procesbelang bij zijn beroep tegen de invordering?
6. Met het primaire besluit III heeft het UWV een bedrag van € 7.339,43 ingevorderd. Eiser moest dit bedrag binnen zes weken overmaken naar het UWV. Vervolgens heeft het UWV met het besluit van 30 september 2024 de met eiser gemaakte betalingsregeling bevestigd. Afgesproken is dat eiser elke maand € 50,- betaalt. Dit besluit staat in rechte vast, omdat daartegen geen rechtsmiddelen zijn aangewend. Hierdoor ontbreekt procesbelang bij een beoordeling van het beroep voor zover het zich richt tegen de invordering. Ter zitting heeft eiser dit ook erkend.
Heeft het UWV terecht eisers WAO-uitkering herzien en teruggevorderd?
7. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het UWV op goede gronden de WAO-uitkering van eiser over de periode van 1 maart 2023 tot en met 31 januari 2024 heeft herzien en de te veel ontvangen uitkering heeft teruggevorderd. De rechtbank doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
7.1.
Het UWV heeft eisers WAO-uitkering herzien en teruggevorderd, omdat hij inkomsten heeft verdiend als zelfstandige taxichauffeur. Eiser heeft dit in strijd met de inlichtingenplicht niet gemeld aan het UWV.
7.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) rust bij een belastend besluit tot herziening met terugwerkende kracht en tot terugvordering van wat aan uitkering is betaald op het UWV de verplichting om niet alleen de feiten vast te stellen waarop het bestreden besluit steunt, maar ook – in geval van betwisting – die feiten aannemelijk te maken. Als het UWV aan deze bewijslast heeft voldaan, ligt het vervolgens op de weg van betrokkene om de onjuistheid daarvan met tegenbewijs, berustend op objectieve en verifieerbare gegevens, aannemelijk te maken. [1]
Heeft eiser op geld waardeerbare werkzaamheden verricht?
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op basis van het onderzoeksrapport van 5 april 2024 aannemelijk gemaakt dat eiser van 18 februari 2023 tot en met 15 februari 2024 op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht. De anonieme meldingen dat eiser werkzaam zou zijn als taxichauffeur vinden bevestiging in de bevindingen uit dit onderzoek. Zo is gebleken dat eiser voor 82 periodes, een totaal aan 310,4 dagen, auto’s en busjes heeft gehuurd. Hiermee heeft eiser gemiddeld 107,4 kilometer per dag gereden. Uit de door eiser overgelegde bankafschriften volgt verder dat eiser een contante geldstroom moet hebben gehad, omdat hij vanaf 1 maart 2023 maandelijks 8,5 keer meer contant geld heeft gestort, voor bijna 5 keer minder geld pinbetalingen heeft verricht en de gemiddelde pinbetalingen bij tankstations niet overeenkomen met de geschatte benzinekosten die eiser gemaakt zou moeten hebben.
Eiser heeft vervolgens niet met objectieve en verifieerbare gegevens het tegendeel aannemelijk gemaakt. De enkele stelling van eiser dat hij de auto’s en busjes zou hebben gebruikt voor privé gebruik is daarvoor onvoldoende, gelet op het aantal dagen dat hij een auto heeft gehuurd en het aantal kilometers dat hij heeft gereden. Eiser heeft daarnaast erkend dat hij contante geldstromen heeft gehad. Eiser heeft hierover verklaard dat hij een bedrag dat hij had uitgeleend terug heeft gekregen. Eiser heeft ter zitting toegelicht dat hij een bedrag kon uitlenen, omdat hij € 40.000,- na het overlijden van zijn ouders heeft geërfd uit de verkoop van hun woning. Ook deze verklaringen heeft eiser niet onderbouwd met objectieve en verifieerbare gegevens. Over de erfenis en de verkoop van de woning van eisers ouders moeten in ieder geval documenten zijn opgemaakt bij de notaris. Dat eiser de documenten tijdens een verhuizing in België heeft achtergelaten, zoals toegelicht ter zitting, komt voor zijn rekening en risico.
Is sprake van schending van de inlichtingenplicht?
9. Eiser was op grond van artikel 80, eerste lid, van de WAO verplicht juiste en volledige informatie over zijn werkzaamheden te verstrekken. Gelet op het voorgaande heeft het UWV naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de onder 7.2 aangeduide bewijslast en aannemelijk gemaakt dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van de door hem verrichte werkzaamheden en daaruit genoten inkomsten.
Heeft het UWV eisers inkomsten correct schattenderwijs vastgesteld?
10. Eiser heeft geen objectieve en verifieerbare gegevens overgelegd over de uit de genoemde werkzaamheden genoten inkomsten, maar heeft slechts ontkend dat deze werkzaamheden zijn verricht. Het UWV was dan ook volgens vaste rechtspraak van de CRvB bevoegd om de inkomsten schattenderwijs vast te stellen. Wel zal aan die schatting voldoende onderzoek moeten voorafgaan. De gevolgen van het ontbreken van concrete, verifieerbare gegevens over het inkomen van betrokkene vallen geheel binnen diens risicosfeer. [2]
10.1.
De rechtbank stelt vast dat tegen het berekende bedrag van de terugvordering en de wijze van berekening geen separate gronden zijn gericht. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het UWV voldoende heeft toegelicht hoe tot de berekening van eisers inkomen is gekomen.
Is terecht overgegaan tot herziening en terugvordering?
11. Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eisers WAO-uitkering van 1 maart 2023 tot en met 31 januari 2024, gelet op zijn inkomsten, tot een lager bedrag moet worden uitbetaald. Hieruit vloeit voort dat het UWV gehouden was om eisers uitkering te herzien en de te veel betaalde uitkering terug te vorderen, tenzij sprake was van dringende redenen op grond waarvan van herziening en terugvordering moest worden afgezien. Dit volgt uit artikel 36a en artikel 57 van de WAO.
11.1.
Uit de uitspraak van de CRvB van 18 april 2024 [3] volgt dat het begrip ‘dringende redenen’ ruimer uitgelegd dient te worden dan voorheen. Bij de beoordeling of sprake is van een dringende reden moet niet alleen rekening worden gehouden met de gevolgen van de terugvordering, maar ook met de oorzaak daarvan. Alle relevante feiten en omstandigheden zijn van belang. Belangrijke onderdelen die worden meegewogen zijn het eigen aandeel van het bestuursorgaan in de redenen voor terugvordering, het aandeel van de belanghebbende in de ontstane situatie, en de gevolgen die de terugvordering voor de belanghebbende hebben. De CRvB blijft als uitgangspunt hanteren dat in het algemeen de financiële gevolgen van de terugvordering zich pas voordoen bij de invordering of verrekening. Dan geldt de bescherming van de beslagvrije voet. In het algemeen leveren de financiële gevolgen geen dringende reden op om af te zien van terugvorderen.
11.2.
Het UWV heeft in het bestreden besluit overwogen dat er geen reden is om af te zien van terugvordering. Pas in het verweerschrift heeft het UWV overwogen waarom er geen dringende redenen bestaan om af te zien van herziening en terugvordering. Zo heeft het UWV overwogen dat de oorzaak van de herziening en terugvordering van de WAO-uitkering enkel en alleen verband houdt met de overtreding van de inlichtingenplicht door eiser. Er kan niet worden gezegd dat door het UWV een fout is gemaakt of dat er door het UWV inadequaat of niet voortvarend is gehandeld. Het UWV heeft in voldoende mate rekening gehouden met de gevolgen van de herziening en terugvordering. Er is een betalingsregeling getroffen met eiser per 1 oktober 2024 van € 50,- per maand. Daarbij wordt opgemerkt dat eiser volgens de berekende aflossingscapaciteit € 245,- per maand kan aflossen, maar dat desondanks het termijnbedrag is verlaagd naar € 50,- per maand. De betalingsregeling doet recht aan de financiële omstandigheden en aflossingscapaciteit van eiser. Op basis hiervan heeft eiser de bescherming van de beslagvrije voet. Verder merkt het UWV op dat de gevolgen van de terugvordering ook worden beperkt door de regels over kwijtschelding.
11.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV in het verweerschrift afdoende gemotiveerd dat geen dringende redenen bestaan om van herziening en terugvordering af te zien. De rechtbank merkt daarbij op dat eiser niet heeft onderbouwd dat hij schulden heeft overgehouden aan de huur van de auto’s en hij de berekende aflossingscapaciteit niet gemotiveerd heeft betwist.
De rechtbank stelt vast dat het UWV in het bestreden besluit echter niet kenbaar heeft gemotiveerd waarom geen aanleiding bestaat om af te zien van herziening en terugvordering. Het bestreden besluit is daarom in strijd met de motiveringsplicht uit artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal dit gebrek echter met toepassing van artikel 6:22 van de Awb passeren, omdat aannemelijk is dat eiser daardoor niet is benadeeld. Zoals hiervoor is overwogen, leidt toetsing aan de dringende redenen namelijk niet tot een ander besluit.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is niet-ontvankelijk voor zover het zich richt tegen de invordering.
Het beroep is voor het overige ongegrond.
Omdat er sprake is van schending van artikel 6:22 van de Awb dient het UWV het griffierecht aan eiser te vergoeden. De rechtbank zal het UWV ook veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep voor zover het zich richt tegen de invordering niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
  • bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 53,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van
C.M.A. Groenendaal, griffier, op 10 oktober 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Bijlage wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:22
Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
Artikel 7:12
1. De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. (…)
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering
Artikel 36
1. De arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt herzien wanneer degene, aan wie zij is toegekend, ingevolge het bij of krachtens deze wet bepaalde voor een hogere of lagere uitkering in aanmerking komt.
2. Ter zake van toeneming van de arbeidsongeschiktheid vindt herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering plaats met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 37 tot en met 40.
Artikel 36a
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een beschikking tot toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering en terzake van weigering van een zodanige uitkering, herziet het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een dergelijke beschikking of trekt hij die in:
a. ter uitvoering van een beschikking als bedoeld in artikel 30;
b. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 25, 28 of 80 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering;
c. indien anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
d. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 25, 28 of 80 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op uitkering bestaat.
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking als bedoeld in het eerste lid af te zien.
(…)
Artikel 44
1. Indien degene, die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, inkomen geniet doordat hij arbeid is gaan verrichten, wordt die arbeid gedurende een aaneengesloten tijdvak van vijf jaar niet aangemerkt als arbeid als bedoeld in artikel 18, vijfde lid, en wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet ingetrokken of herzien, doch wordt de uitkering:
a. niet uitbetaald indien het inkomen zodanig is, dat als die arbeid wel de in artikel 18, vijfde lid, bedoelde arbeid zou zijn, niet langer sprake zou zijn van een arbeidsongeschiktheid van ten minste 15%; of
b. indien het bepaalde onder a niet van toepassing is, uitbetaald tot een bedrag ter grootte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, zoals deze zou zijn vastgesteld, indien die arbeid wel de in artikel 18, vijfde lid, bedoelde arbeid zou zijn.
Na afloop van het in de aanhef genoemde tijdvak wordt de arbeid aangemerkt als arbeid als bedoeld in artikel 18, vijfde lid.
(…)
Artikel 57
1. De uitkering, de loonsuppletie, bedoeld in artikel 65c, en de inkomenssuppletie, bedoeld in artikel 65d, die als gevolg van een beschikking als bedoeld in artikel 36a onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen teruggevorderd.
(…)
6. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
(…)
Artikel 80
1. Degene, die de wachttijd, bedoeld in artikel 19 doormaakt, dan wel aanspraak maakt op of in het genot is van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, diens wettelijke vertegenwoordiger alsmede de instelling aan welke ingevolge artikel 54 de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt uitbetaald, zijn verplicht aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten of omstandigheden, waarvan het hun redelijkerwijs duidelijk is, dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op of de hoogte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering of het bedrag, dat daarvan wordt uitbetaald. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
(…)

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 29 januari 2025 (ECLI:NL:CRVB:2025:193) en
2.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 5 maart 2025 (ECLI:NL:CRVB:2025:334).