Op 13 oktober 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak over een handhavingsverzoek van eisers tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongen. De zaak betreft een last onder dwangsom die aan een derde partij was opgelegd in verband met een dakopbouw. Eisers waren het niet eens met deze last en voerden verschillende beroepsgronden aan. De rechtbank oordeelde dat het college bij het opleggen van de last onder dwangsom een onjuiste wettelijke grondslag had gebruikt, aangezien het handhavingsverzoek vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet was ingediend. De rechtbank vernietigde de bestreden besluiten en droeg het college op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen op het handhavingsverzoek van eisers. Daarnaast werd het college veroordeeld tot het betalen van proceskosten en een dwangsom wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar van eisers. De rechtbank concludeerde dat de redelijke termijn niet was overschreden en dat de beroepsgronden van eisers in het licht van de vernietiging van de besluiten niet verder besproken hoefden te worden.