ECLI:NL:RBZWB:2025:6910

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
24/1170 JW
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van jeugdhulp en de beoordeling van het informele tarief voor zorg door een familielid

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 oktober 2025, wordt het beroep van eiser tegen de toekenning van jeugdhulp door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door zijn moeder, had bezwaar gemaakt tegen de toekenning van een persoonsgebonden budget (pgb) voor persoonlijke verzorging en begeleiding. Het college had eerder een pgb toegekend voor 12 uur en 15 minuten per week, maar na bezwaar werd dit aangepast naar 14 uur en 45 minuten per week, met een uurtarief van € 13,82. Eiser betwistte de hoogte van het tarief en stelde dat hij recht had op een professioneel tarief, omdat zijn moeder een SKJ-geregistreerde zorgverlener is. De rechtbank oordeelde dat de hulp van eisers moeder als informele hulp moet worden aangemerkt, omdat zij tot zijn sociale netwerk behoort. De rechtbank bevestigde dat het college op goede gronden het informele tarief had toegekend, maar oordeelde ook dat eiser recht had op een proceskostenvergoeding in bezwaar en wettelijke rente, omdat deze niet eerder waren toegekend. De rechtbank vernietigde het besluit van het college in zoverre en bepaalde dat het college aan eiser een bedrag van € 1.248,- aan proceskosten en € 109,65 aan wettelijke rente moet vergoeden. De uitspraak benadrukt de differentiatie tussen formele en informele hulp en de rol van het sociale netwerk in de jeugdhulp.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/1170 JW

uitspraak van de meervoudige kamer van 14 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser,

wettelijk vertegenwoordigd door [naam 1] (eisers moeder),
(gemachtigde: mr. I.E. Mussche),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda (het college),

verweerder,
(gemachtigden: [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de toekenning aan hem van jeugdhulp op grond van de Jeugdwet (JW).
1.1.
Het college heeft deze jeugdhulp met het besluit van 24 november 2022 toegekend. Met het bestreden besluit van 5 december 2023 op het bezwaar van eiser heeft het college dat bezwaar deels gegrond verklaard.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 28 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, eisers wettelijk vertegenwoordiger/moeder en de gemachtigden van het college. Op de zitting is het onderzoek geschorst om een nadere vraag te stellen aan het college.
1.4.
Het college heeft die vraag met de brief van 30 mei 2025 beantwoord.
1.5.
De rechtbank heeft het onderzoek op 28 juli 2025 gesloten. De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Totstandkoming van het besluit

Feiten en omstandigheden
2.1.
[eiser], geboren op [geboortedag] 2007, heeft verschillende aandoeningen, waaronder een leerstoornis, angststoornis, PTSS en gedragsproblemen. Hij had jeugdhulp voor 42 uur per week. Nadien is aan hem – op basis van een minnelijke schikking – opnieuw jeugdhulp verstrekt. Eisers moeder verleent aan eiser de jeugdhulp.
2.2.
Op 31 juli 2022 heeft eiser een nieuwe aanvraag voor jeugdhulp gedaan.
2.3.
Met het primaire besluit van 24 november 2022 heeft het college aan eiser over de periode van 1 augustus 2022 tot en met 31 juli 2024 een persoonsgebonden budget (pgb) voor persoonlijke verzorging voor 12 uur en 15 minuten toegekend naar een uurtarief van
€ 12,16. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bestreden besluit
2.4.
Met het bestreden besluit van 5 december 2023 heeft het college dit bezwaar – in afwijking van het advies van de bezwarencommissie die het bezwaar ongegrond vond – deels gegrond verklaard. Het college kent over de periode van 1 augustus 2022 tot en met
31 juli 2024 een pgb voor persoonlijke verzorging en individuele begeleiding toe voor
14 uur en 45 minuten per week tegen een uurtarief van € 13,82 en 3 uur per week zorg in natura (ZIN).

Beroep

3. Eiser voert tegen het bestreden besluit aan dat de omvang van de toegekende jeugdhulp te gering is en dat hij geen begeleiding in de vorm van ZIN wenst maar ook in de vorm van een pgb. Eiser stelt verder primair dat het college het tarief voor een professional had moeten toekennen en subsidiair dat voor het tarief van het informele pgb dient te worden aangesloten bij de cao Jeugdzorg, niveau 7 (of hoger). Tot slot stelt eiser dat het college hem ten onrechte geen proceskosten in bezwaar en wettelijke rente heeft toegekend.

Juridisch kader

4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Oordeel van de rechtbank

5.1.
Het college heeft met het bestreden besluit aan eiser over de periode van
1 augustus 2022 tot en met 31 juli 2024 een pgb voor persoonlijke verzorging en individuele begeleiding toegekend voor 14 uur en 45 minuten per week tegen een uurtarief van € 13,82 (overeenkomstig het wettelijk minimum bruto uurloon) en 3 uur per week ZIN.
De te beoordelen periode betreft daarom de periode van 1 augustus 2022 tot en met 31 juli 2024.
Bevoegdheid
5.2.1.
Het bestreden besluit is getekend door [naam 2].
5.2.2.
Het college heeft, in antwoord op een vraag van de rechtbank, in de brief van 30 mei 2025 erop gewezen dat in het Algemeen Mandaatbesluit Breda 2019 onder de kop “Jeugdwet, Zorg en Participatie (Sociaal Domein)” is bepaald dat onder meer het afdelingshoofd Financiën, Inkoop & Juridische Zaken bevoegd is om namens het college te beslissen op bezwaarschriften die zijn ingediend op grond van onder meer de Jeugdwet, inclusief de daarop gebaseerde verordeningen en regelingen, en dat [naam 2] op dat moment de functie van afdelingshoofd Financiën, Inkoop en Juridische zaken bekleedde.
5.2.3.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat [naam 2] bevoegd was om namens het college het bestreden besluit te nemen.
Procesbelang
5.3.1.
Omdat het gaat over een afgesloten periode in het verleden, moet verder worden beoordeeld of eiser nog een belang heeft bij een beoordeling van die periode. Als sprake is van een periode die al verstreken is, blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Daarnaast kan procesbelang aanwezig blijven in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade als gevolg van de besluitvorming is geleden. [1]
5.3.2.
De rechtbank gaat ervan uit dat eiser schade lijdt omdat het college aan hem een pgb heeft toegekend tegen een lager tarief dan eiser wenst. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser daarom een voldoende procesbelang en dient het bestreden besluit inhoudelijk te worden beoordeeld.
Omvang van het geding
5.4.
Het college heeft in beroep erkend dat eiser recht heeft op een proceskostenvergoeding in bezwaar ten bedrage van € 1.248,- en op wettelijke rente ten bedrage van (in totaal) € 109,65. Eiser heeft de hoogte van deze bedragen niet betwist. Verder hebben partijen op zitting een deelschikking op een aantal geschilpunten bereikt. Het enige punt dat partijen nog verdeeld houdt, is de vraag of het college op goede gronden geweigerd heeft voor de door eisers moeder verleende jeugdhulp het professionele tarief in plaats van het informele tarief toe te kennen.
Het tarief
5.5.1.
Eiser stelt dat het college het tarief voor een professional had moeten toekennen, omdat zijn moeder een professional is op het gebied van HB/HSP en traumabegeleiding en er vooralsnog geen professionele partij is die de begeleiding van zijn moeder over kan nemen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiser een brief van zijn moeder overgelegd en haar curriculum vitae. Daarnaast wijst eiser in dit verband naar een uitspraak van de rechtbank Overijssel van 27 juli 2021 [2] .
5.5.2.
Het college stelt in reactie hierop in het verweerschrift dat eisers moeder behoort tot zijn sociale netwerk. Bij hulpverlening door een persoon uit het sociaal netwerk is sprake van informele hulp, ook als deze persoon een professioneel zorgverlener is en SKJ-geregistreerd.
De reden daarvoor is onder meer dat de context waarbinnen de zorg wordt verleend anders is tussen ouder en kind dan tussen een externe professionele zorgverlener en een kind. Tussen ouder en kind bestaat vanwege de familiaire band een informele relatie. De informele zorg wordt verleend vanuit een gezinssituatie. Als een ouder ook zorgverlener is dan blijft deze ouder ondanks zijn beroep nog steeds de ouderrol van het kind vervullen. De zorg die de ouder verleent, als professioneel zorgverlener, wordt daarom ook niet in zijn geheel beschouwd als professionele zorg.
Daarnaast is een externe professionele zorgverlener in beginsel onafhankelijk en objectief. Als iemand van uit het sociaal netwerk zorg verleend dan kunnen persoonlijke en professionele rollen door elkaar lopen. Dit kan ervoor zorgen dat de zorgverlener niet geheel onafhankelijk en objectief kan handelen.
Verder verschilt het tarief van formele en informele zorg. Professionele zorgverleners hebben vaak andere (bijkomende) kosten in vergelijking met informele zorgverleners, zoals overheadkosten. De zorg die binnen een informele setting plaatsvindt (bijvoorbeeld vanuit huis) brengt vaak minder kosten met zich mee dan zorg die verleend wordt door externe professionele zorgverleners.
Tot slot wijst het college op een uitspraak van de CRvB van 4 augustus 2021 [3] . De CRvB heeft daarin overwogen dat, omdat de moeder van betrokkene behoorde tot zijn sociale netwerk, het college in overeenstemming met de verordening terecht aan betrokkene een pgb heeft verstrekt naar het tarief voor het sociaal netwerk.
5.5.3.
Artikel 4.2, tweede lid, van de Verordening Jeugdhulp Gemeente Breda 2020 bepaalt dat wanneer de jeugdhulp wordt betrokken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk voor de ondersteuningsvormen, begeleiding bij het dagelijkse leven, dagbesteding en logeeropvang het minimum uurloon tarief geldt.
Het sociaal netwerk is in artikel 1.1 van de Verordening gedefinieerd als de personen in de sociale omgeving van het gezin van de jeugdige die zo nodig kunnen worden ingeschakeld voor het verlenen van informele hulp en het gezin kunnen ondersteunen bij het vinden van en sturen op passende zorg. Hiertoe worden personen gerekend uit de huiselijke kring. Informele hulp is hulp die wordt geleverd door een natuurlijk persoon, niet zijnde formele hulp. Formele hulp is hulp die wordt geleverd door een zorgaanbieder, die staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel of in het BIG-register of door een zzp’er die beschikt over een modelovereenkomst waarin de arbeidsrelatie is vastgelegd, en niet behoort tot het sociaal netwerk van de aanvrager.
5.5.4.
De rechtbank is van oordeel dat de door eisers moeder verleende hulp op grond van de Verordening dient te worden aangemerkt als informele hulp, omdat zij behoort tot eisers sociale netwerk. Dat zij SKJ-geregistreerd is maakt dat niet anders.
De rechtbank vindt de redenen die het college heeft gegeven om het informele tarief te hanteren voor een persoon die tot het sociale netwerk behoort – gelet op de informele band, relatie en rol en vanuit kostenoogpunt – navolgbaar en voldoende redengevend voor differentiatie.
De door eiser benoemde uitspraak van de rechtbank Overijssel leidt de rechtbank niet tot een andere conclusie. In die uitspraak is overwogen dat de (in die zaak toepasselijke) verordening ruimte biedt voor het professionele tarief wanneer iemand uit het sociale netwerk professionele ondersteuning verleent. De bepalingen in onderhavige Verordening, waarin expliciet is bepaald dat iemand die behoort tot het sociale netwerk niet wordt aangemerkt als formele hulp en daarvoor slechts recht bestaat op een informeel pgb, zijn daarmee niet vergelijkbaar en bieden die ruimte niet.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college dan ook aan eiser op goede gronden het informele tarief toegekend voor de zorg die zijn moeder aan hem verleent. Ter zitting hebben partijen overeenstemming bereikt over het te hanteren informele tarief.

Conclusie en gevolgen

6.1.
Het beroep is gegrond omdat het college ten onrechte geen proceskostenvergoeding in bezwaar en wettelijke rente heeft toegekend. Het bestreden besluit zal in zoverre worden vernietigd en de rechtbank zal bepalen dat het college aan eiser een bedrag van € 1.248,- aan proceskosten in bezwaar en een bedrag van € 109,65 aan wettelijke rente dient te vergoeden. Voor het overige blijft het bestreden besluit in stand.
6.2.
Gelet hierop en op de bereikte overeenstemming tussen partijen ziet de rechtbank aanleiding om het college te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep en te bepalen dat het college aan eiser het griffierecht vergoedt.
De vergoeding voor de proceskosten bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 5 december 2023 voor zover daarin geen proceskostenvergoeding in bezwaar en wettelijke rente is toegekend en bepaalt dat het college aan eiser een bedrag van € 1.248,- aan proceskosten in bezwaar en een bedrag van € 109,65 aan wettelijke rente dient te vergoeden;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 51,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, voorzitter, mr. J.W. Ponds en mr. J.E.C. Vriends, leden, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier, op 14 oktober 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via "Formulieren en inloggen" op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Jeugdwet
Artikel 2.3
1. Indien naar het oordeel van het college een jeugdige of een ouder jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, treft het college ten behoeve van de jeugdige die zijn woonplaats heeft binnen zijn gemeente, voorzieningen op het gebied van jeugdhulp en waarborgt het college een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening, waardoor de jeugdige in staat wordt gesteld:
a. gezond en veilig op te groeien;
b. te groeien naar zelfstandigheid, en
c. voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren,
rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.
(…)
4. Het college houdt bij de bepaling van de aangewezen vorm van jeugdhulp redelijkerwijs rekening met:
a. behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige en zijn ouders, en
b. de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders.
Artikel 2.9
De gemeenteraad stelt bij verordening en met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet in ieder geval regels:
a. over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;
b. over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen;
c. de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 wordt vastgesteld, en
d. voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.
Artikel 8.1.1
1. Indien de jeugdige of zijn ouders dit wensen, verstrekt het college hun een persoonsgebonden budget dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken.
2. Een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, indien:
a. de jeugdige of zijn ouders naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat zijn tot een redelijke waardering van de belangen ter zake dan wel met hulp uit hun sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp, in staat zijn de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;
b. de jeugdige of zijn ouders zich gemotiveerd op het standpunt stellen dat zij de individuele voorziening die wordt geleverd door een aanbieder, niet passend achten; en
c. naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort en die de jeugdige of zijn ouders van het budget willen betrekken, van goede kwaliteit is.
3. Bij verordening kan worden bepaald onder welke voorwaarden de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.
Verordening Jeugdhulp Gemeente Breda 2020
Artikel 1.1 Definities
Voor de toepassing van deze verordening zijn de begripsbepalingen uit de Jeugdwet van toepassing. In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
7. Formele hulp: hulp die wordt geleverd door een zorgaanbieder die:
a. als zorg verlenende organisatie staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel conform de vereisten van de Handelsregisterwet 2007 en niet behoort tot het sociaal netwerk van de aanvrager, en die beschikt over relevante diploma’s die nodig zijn voor de uitoefening van de betreffende taken of;
b. staat ingeschreven in het register bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg BIG en niet behoort tot het sociaal netwerk van de aanvrager, en die beschikt over relevante diploma’s die nodig zijn voor de uitoefening van de betreffende taken;
c. een zelfstandige zonder personeel (zzp’er) is, die beschikt over een modelovereenkomst waarin de arbeidsrelatie is vastgelegd en niet behoort tot het sociaal netwerk van de aanvrager, en die beschikt over relevante diploma’s die nodig zijn voor de uitoefening van de betreffende taken.
(…)
10. Informele hulp: hulp die wordt geleverd door een natuurlijk persoon, niet zijnde formele hulp.
(…)
13. Sociaal netwerk: de personen in de sociale omgeving van het gezin van de jeugdige die zo nodig kunnen worden ingeschakeld voor het verlenen van informele hulp, en het gezin kunnen ondersteunen bij het vinden van en sturen op, passende zorg. Hiertoe worden personen gerekend uit de huiselijke kring en andere personen met wie de jeugdige of zijn ouders een sociale relatie onderhoudt, waaronder familieleden die niet in hetzelfde huis wonen, buren, vrienden en kennissen.
Artikel 4.2 Hoogte / tarieven persoonsgebonden budget
(…)
2. Wanneer de jeugdhulp wordt betrokken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk voor de ondersteuningsvormen, begeleiding bij het dagelijkse leven, dagbesteding en logeeropvang geldt het minimum uurloon tarief, geldend voor dat jaar waarin het pgb wordt afgegeven. Dat wil zeggen het tarief gelijk aan het wettelijk minimum bruto uurloon bij een fulltime werkweek en leeftijd 23 jaar of ouder.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 29 augustus 2024 (ECLI:NL:CRVB:2024:1766).