RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
zaaknummer: BRE 25/690 PW
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 oktober 2025 in de zaak tussen
[eiseres], uit [plaats], eiseres
(gemachtigde: mr. J.J. Brosius),
het dagelijks bestuur van gemeenschappelijke regeling Samenwerking de Bevelanden(de Bevelanden).
1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiseres voor een individuele inkomenstoeslag. Eiseres is het hier niet mee eens. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het besluit van de Bevelanden.
1.1. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de Bevelanden de aanvraag van eiseres heeft mogen afwijzen. Eiseres krijgt geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2. De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
2. Eiseres heeft op 19 juli 2024 een aanvraag ingediend voor een individuele inkomenstoeslag op grond van de Participatiewet (PW). De Bevelanden heeft deze aanvraag met het besluit van 13 augustus 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 11 december 2024 op het bezwaar van eiseres is de Bevelanden bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2. De rechtbank heeft het beroep op 30 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en [naam 1] als gemachtigde van de Bevelanden.
Beoordeling door de rechtbank
3. Met het bestreden besluit heeft de Bevelanden het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres had in de referteperiode (36 maanden voorafgaand aan de aanvraag) een inkomen dat hoger is dan 110% van de voor haar geldende norm van € 846,44 per maand. Uit haar bankafschriften blijkt dat zij in de periode van 21 april tot en met 16 juli 2024 diverse stortingen ontving van haar zoon [naam 2], die worden gezien als inkomen. Het inkomen van eiseres in de maanden mei en juni is daardoor (veel) hoger dan de voor haar geldende bijstandsnorm van een alleenstaande kostendeler.
Het standpunt van eiseres
4. Eiseres voert aan dat de stortingen van haar zoon ten onrechte zijn aangemerkt als inkomen. Zij stelt dat zij van haar zoon € 430,- per maand als kostgeld ontvangt en dat hij daarnaast bijspringt wanneer zij te lang rood staat en wanneer zij één keer in de drie maanden een positief saldo op de bank moet hebben. De Bevelanden merkt het bedrag dat kostendelers aan kostgeld betalen aan als inkomen voor zover het boven de € 250,- ligt. Daarvoor is geen wettelijke basis en het is in strijd is met artikel 8 EVRM. De Bevelanden doet volgens eiseres dan ook ten onrechte een beroep op artikel 8, tweede lid, EVRM aangezien het doel geen bestrijding van fraude is, maar het volgen van een verkeerde interpretatie van het sociaal minimum. Met artikel 8, tweede lid, EVRM wordt geen ruimte gegeven om het sociaal minimum aan te passen in het belang van het economische welzijn van de Staat der Nederlanden.
4.1. Ter zitting heeft eiseres haar beroepsgrond dat er geen wettelijke grondslag bestaat om de toeslag voor kostendelers op een lager bedrag vast te stellen ingetrokken.
Waar gaat het in deze zaak over?
5. In deze zaak gaat het in de kern over de vraag of de stortingen van de zoon van eiseres aangemerkt kunnen worden als inkomen op grond van de PW en of dit niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM.
Heeft de Bevelanden de stortingen terecht als inkomen aangemerkt?
6. Het doel van de individuele inkomenstoeslag is een tegemoetkoming voor diegenen die langdurig in de bijstand zitten en geen uitzicht hebben op inkomensverbetering. De individuele inkomenstoeslag is een vorm van bijstand. Iemand die bijstand aanvraagt moet aannemelijk maken dat hij recht heeft op bijstand. De bewijslast van de bijstandbehoevendheid rust dus in beginsel op de aanvrager.
7. Op grond van de Verordening Individuele inkomenstoeslag gemeente Goes 2015 bestaat er recht op een inkomenstoeslag als gedurende de referteperiode van 3 jaar voor de aanvraag het inkomen niet hoger is dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm.
8. De rechtbank overweegt dat uit vaste rechtspraak volgt dat stortingen en bijschrijvingen van derden op een bankrekening van een bijstandsontvanger in beginsel als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de PW worden beschouwd. Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben, door de betrokkene kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan, is sprake van inkomen als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de PW.Dat is hier het geval.
9. Gezien het voorgaande ligt het op de weg van eiseres om aannemelijk te maken dat het hier niet om inkomen gaat. Eiseres voert aan dat er sprake is van leningen en kostgeld. De rechtbank acht het niet meer dan logisch dat de zoon een bedrag per maand aan kostgeld aan eiseres betaalt. Dit is namelijk ook het uitgangspunt van de kostendelersnorm. Een dergelijke betaling kan in beginsel niet worden beschouwd als inkomen van eiseres.
9.1. De Bevelanden hanteert als vaste gedragslijn dat ontvangen kostgeld tot een maximum van € 250,- niet tot het inkomen wordt gerekend. Eiseres voert aan dat dit bedrag te laag is. De rechtbank acht een bedrag van € 250,- in beginsel niet onredelijk, maar in individuele gevallen zou een hoger bedrag gehanteerd moeten kunnen worden, bijvoorbeeld als vast komt te staan dat de vaste lasten per bewoner hoger liggen dan € 250,-. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres echter onvoldoende aangetoond dat hiervan sprake is.
9.2. Eiseres stelt dat zij maandelijks € 430,- van haar zoon als kostgeld ontvangt, dit blijkt echter niet uit de bankafschriften. Er is eenmaal (op 1 mei) een bedrag van € 400,- en een bedrag van € 30,- overgeschreven, wat dus in totaal neer zou komen op € 430,-. Echter, een maand later (op 11 juni) wordt een bedrag van € 430,- door eiseres teruggestort met de omschrijving ‘geleend’. Bovendien wordt in geen enkele andere maand een bedrag van € 430,- door de zoon aan eiseres overgemaakt. Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet aannemelijk gemaakt dat haar zoon maandelijks een vast bedrag aan kostgeld betaalt.
10. Ook de stelling van eiseres dat stortingen leningen van haar zoon zijn om de roodstand op haar bankrekening op te heffen en zij dit bedrag dus moet terugbetalen, acht de rechtbank niet aannemelijk gemaakt. Uit de bankafschriften blijkt niet of nauwelijks dat sprake is van dergelijke leningen.
10.1. Dat zou in de eerste plaats kunnen blijken uit de omschrijvingen, maar bij de meeste stortingen door de zoon aan eiseres en de overboekingen van eiseres aan haar zoon staan geen omschrijvingen. Alleen bij de overboekingen aan haar zoon van 11 juni en 24 juni staat als omschrijving ‘geleend’. Echter, deze bedragen zijn niet aan een eerdere storting van eenzelfde bedrag te koppelen, behalve misschien het bedrag van 11 juni (€ 430,-) dat zou kunnen passen bij de twee stortingen van de zoon op 1 mei (zie overweging 9.2). Maar dat zou volgens eiseres juist geen lening, maar kostgeld zijn.
10.2. In de tweede plaats zou, als sprake is van leningen, uit de bankafschriften moeten blijken dat bedragen die worden geleend ook weer terugbetaald worden. Dat is hier in de meeste gevallen niet het geval. Er zijn enkele uitzonderingen waarvan de rechtbank aannemelijk acht dat het gaat om een lening, gezien het tijdsbestek en het bedrag. Zo heeft eiseres op 15 juni € 50,- ontvangen en op 16 juni is € 50,- teruggestort. Hetzelfde geldt voor het bedrag van € 956,- dat eiseres op 23 juni heeft ontvangen, waarna op 24 juni een bedrag van € 907,- is teruggestort met vermelding ‘geleend’. Hoewel het niet exact hetzelfde bedrag is, geeft de rechtbank eiseres hier het voordeel van de twijfel. Tot slot is op 28 juni een bedrag van € 500,- gestort met als omschrijving ‘woningbouw’. Op diezelfde dag is de huur bij eiseres afgeschreven. De rechtbank vindt het voldoende aannemelijk dat dit bedrag bedoeld was voor betaling van de huur en dus niet vrij besteed kon worden door eiseres.
11. Voor het overige is er echter sprake van onregelmatige stortingen door en overboekingen aan de zoon en is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van kostgeld dan wel leningen. Als de hierboven genoemde bedragen waarvan de rechtbank aannemelijk acht dat het leningen zijn, buiten beschouwing worden gelaten, is zowel in mei als in juni alsnog sprake van ruim € 700,- meer stortingen door dan overboekingen aan de zoon, waardoor eiseres in beide maanden ver boven 110% van de voor haar geldende norm uitkomt. Dat betekent dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor een inkomenstoeslag.
Heeft de Bevelanden artikel 8 EVRM geschonden?
12. De rechtbank begrijpt uit het beroepschrift en de toelichting ter zitting van de gemachtigde dat eiseres een beroep doet op artikel 8 van het EVRM, omdat zij zonder de individuele inkomenstoeslag onder het bestaansminimum komt en daarom geen normaal leven kan leiden. Deze beroepsgrond slaagt niet, reeds omdat eiseres niet heeft onderbouwd dan wel aannemelijk heeft gemaakt dat zij door dit besluit onder het bestaansminimum komt. Eiseres heeft geen stukken overgelegd waaruit dit blijkt.
13. De beroepsgronden slagen niet en de Bevelanden heeft terecht de aanvraag afgewezen. Het beroep is dus ongegrond. Dat betekent dat er voor eiseres niets verandert. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Breeman, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M.H. Meulensteen, griffier, op 14 oktober 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Participatiewet
Artikel 36. Individuele inkomenstoeslag
1. Op aanvraag van een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering, kan het college, gelet op de omstandigheden van die persoon, een individuele inkomenstoeslag verlenen.
Verordening Individuele inkomenstoeslag gemeente Goes 2015
Artikel 1. Begrippen
In deze verordening wordt verstaan onder:
[…]
inkomen: totaal van het inkomen, bedoeld in artikel 32 van de Participatiewet, en de algemene bijstand;
peildatum: datum waartegen een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt;
referteperiode: periode drie jaar voorafgaand aan de peildatum;
de bijstandsnorm: de van toepassing zijnde norm inclusief vakantietoeslag per 1 januari van het aanvraagjaar.
Artikel 3. Langdurig laag inkomen
Een persoon heeft een langdurig laag inkomen als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet als gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 110 procent van de toepasselijke bijstandsnorm en er geen in aanmerking te nemen vermogen is als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet.
Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)
Artikel 8. Recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven
1 Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.