In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de gedeeltelijke afwijzing van een proceskostenvergoeding in bezwaar door het UWV. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de weigering van het UWV om hem een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Na een gegrond verklaard bezwaar, werd hem een WIA-uitkering toegekend, maar het UWV verlaagde de toegekende proceskostenvergoeding van € 1.291,15 naar slechts € 43,15 voor reiskosten. Eiser betoogde dat hij recht had op de volledige vergoeding, omdat het UWV eerder had aangegeven dat hij recht had op een behoorlijke vergoeding voor alle kosten die hij had gemaakt in de bezwaarprocedure.
De rechtbank oordeelt dat het UWV een fout heeft gemaakt door de proceskostenvergoeding te verlagen, omdat eiser gerechtvaardigde verwachtingen had gewekt door eerdere communicatie van het UWV. De rechtbank stelt vast dat het UWV de kosten van rechtsbijstand ten onrechte niet heeft vergoed, omdat eiser niet was bijgestaan door een gemachtigde. De rechtbank concludeert dat het UWV in strijd heeft gehandeld met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel, en dat het bestreden besluit vernietigd moet worden. Eiser heeft recht op de oorspronkelijke proceskostenvergoeding van € 1.291,15, en het UWV moet het griffierecht aan eiser vergoeden.
De uitspraak is gedaan door rechter S.A.M.L. van de Sande op 11 februari 2025, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.