ECLI:NL:RBZWB:2025:693

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
BRE 24/2909 WIA
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de gedeeltelijke afwijzing van een proceskostenvergoeding in bezwaar door het UWV

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de gedeeltelijke afwijzing van een proceskostenvergoeding in bezwaar door het UWV. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de weigering van het UWV om hem een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Na een gegrond verklaard bezwaar, werd hem een WIA-uitkering toegekend, maar het UWV verlaagde de toegekende proceskostenvergoeding van € 1.291,15 naar slechts € 43,15 voor reiskosten. Eiser betoogde dat hij recht had op de volledige vergoeding, omdat het UWV eerder had aangegeven dat hij recht had op een behoorlijke vergoeding voor alle kosten die hij had gemaakt in de bezwaarprocedure.

De rechtbank oordeelt dat het UWV een fout heeft gemaakt door de proceskostenvergoeding te verlagen, omdat eiser gerechtvaardigde verwachtingen had gewekt door eerdere communicatie van het UWV. De rechtbank stelt vast dat het UWV de kosten van rechtsbijstand ten onrechte niet heeft vergoed, omdat eiser niet was bijgestaan door een gemachtigde. De rechtbank concludeert dat het UWV in strijd heeft gehandeld met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel, en dat het bestreden besluit vernietigd moet worden. Eiser heeft recht op de oorspronkelijke proceskostenvergoeding van € 1.291,15, en het UWV moet het griffierecht aan eiser vergoeden.

De uitspraak is gedaan door rechter S.A.M.L. van de Sande op 11 februari 2025, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/2909 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder,
gemachtigde: mr. T.P.A.W. Hanenberg.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de gedeeltelijke afwijzing van een proceskostenvergoeding in bezwaar.
1.1.
Het UWV heeft met het besluit van 10 november 2022 (primair besluit) geweigerd per 15 maart 2022 aan eiser een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Met het besluit van 26 januari 2024 is het bezwaar van eiser gegrond verklaard en is aan eiser een WIA-uitkering toegekend met ingang van 15 maart 2022. Tevens heeft het UWV een proceskostenvergoeding in bezwaar toegekend van € 1.291,15.
Met het bestreden besluit van 30 januari 2024 heeft het UWV het besluit van
26 januari 2024 voor zover dat ziet op de proceskostenvergoeding vervangen en enkel de reiskosten van € 43,15 voor vergoeding in aanmerking gebracht. Op 6 februari 2024 heeft het UWV hierover een nadere toelichting gegeven.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 7 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank stelt vast dat het beroep zich niet richt tegen de toekenning van een WIA-uitkering aan eiser. Het beroep heeft enkel betrekking op de hoogte van de aan eiser toegekende proceskostenvergoeding voor de kosten in bezwaar.
2.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat het UWV de door eiser in bezwaar gemaakte reiskosten van € 43,15 dient te vergoeden. Het geschil ziet toe op de vraag of het UWV de in eerste instantie toegekende overige kosten van € 1.248,- aan eiser dient te vergoeden.
3. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Heeft eiser (naast de reiskosten) kosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen?
4. Met het besluit van 26 januari 2024 heeft het UWV de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand van € 1.248,- aan eiser vergoed. Met het bestreden besluit heeft het UWV overwogen dat dit per abuis is, omdat op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) deze kosten alleen vergoed worden als hij is bijgestaan door een gemachtigde, zoals een advocaat of een andere professionele rechtshulpverlener. Dit is niet het geval. Eiser heeft ook verder geen andere kosten gemaakt die op grond van het Bpb voor vergoeding in aanmerking komen. Nu voor het toekennen van een vergoeding van de kosten voor het indienen van het bezwaarschrift en het deelnemen aan een hoorzitting geen grondslag bestond in het Bpb, heeft het UWV door toekenning van deze vergoeding een fout gemaakt.
Kan eiser een geslaagd beroep doen op het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel?
5. Eiser heeft gewezen op het besluit van 26 januari 2024 waarin het UWV heeft aangegeven dat hij recht heeft op een vergoeding van € 1.291,15. Dit laatste is in lijn met de verwachtingen die het UWV gewekt heeft gedurende de bezwaarprocedure, aldus eiser. Zo heeft een medewerker van het UWV eind december 2022 aangegeven dat eiser aanspraak kon maken op een behoorlijke vergoeding voor alle kosten die te maken hadden met het bezwaar. Eiser moest dit dan wel van te voren aangegeven. Op 25 januari 2023 heeft eiser het UWV gemaild en aangegeven dat hij in aanmerking wil komen voor elke regeling waar hij aanspraak op kan maken om kosten die hij gemaakt heeft en/of nog gaat maken terug te krijgen. Ook daarna heeft eiser herhaaldelijk gesproken met een medewerker van het UWV over kosten die zouden worden vergoed. Vanaf het eerste moment dat het UWV eiser benaderd heeft inzake de bezwaarprocedure heeft het UWV hem voorgehouden dat het om een behoorlijk bedrag zou gaan waar hij recht op zou hebben. Op geen enkel moment en door niemand is eiser verteld dat het om een paar tientjes zou gaan en dat er voorwaarden aan verbonden waren. Eiser heeft er veel tijd in gestoken en het heeft veel impact op zijn geestelijke gesteldheid en gezondheid gehad.
5.1.
In het verweerschrift heeft het UWV overwogen het te betreuren dat in het besluit van 26 januari 2024 abusievelijk is vermeld dat eiser wel in aanmerking zou komen voor vergoeding van de kosten voor het indienen van een bezwaarschrift en het deelnemen aan een hoorzitting. Deze omissie is echter direct na het verzenden van het besluit geconstateerd en hersteld. Immers, het besluit is verzonden op vrijdag 26 januari 2024, op maandag
29 januari 2024 is de omissie geconstateerd en is eiser hier telefonisch over geïnformeerd en op dinsdag 30 januari 2024 is schriftelijk aan eiser bevestigd dat hij uitsluitend in aanmerking komt voor de gemaakte reiskosten.
Uit de ter beschikking staande gegevens kan het UWV niet afleiden dat aan eiser is toegezegd dat hij (ook) in aanmerking zou komen voor vergoeding van andere kosten met betrekking tot het indienen van bezwaar dan wel het bijwonen van een hoorzitting. Uit de brieven van 1 december 2022 en 21 december 2022 valt dit in ieder geval niet af te leiden. Het UWV verwijst naar de tekst onder het kopje “Vergoeding van de kosten”. Daarnaast blijkt uit het verslag van de hoorzitting dat uitsluitend aan eiser is aangegeven dat de reis- en parkeerkosten zullen worden vergoed. Dat er andere verwachtingen zijn gewekt, zoals eiser stelt, betreurt het UWV, maar toezeggingen dat ook andere (ongespecificeerde) kosten vergoed zouden worden, heeft het UWV niet uit de ter beschikking staande gegevens kunnen destilleren. Overigens zijn de door eiser gestelde toezeggingen door hem ook niet onderbouwd met nadere stukken.
5.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) komt aan een bestuursorgaan in beginsel de bevoegdheid toe een gemaakte fout te herstellen, mits het daartoe strekkende besluit niet in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, in het bijzonder dat van de rechtszekerheid. Daarbij is onder meer van belang of de betrokkene redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat het oorspronkelijke besluit onjuist was en er dus rekening mee had moeten houden dat de gemaakte fout na ontdekking hersteld zou worden. [1]
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is volgens vaste rechtspraak vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Verder is vereist dat de toezegging, andere uitlating of gedraging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Dat sprake is van gerechtvaardigde verwachtingen betekent niet dat daaraan altijd moet worden voldaan. Zwaarder wegende belangen, zoals het algemeen belang of de belangen van derden, kunnen daaraan in de weg staan. Bij deze belangenafweging kan ook een rol spelen of de betrokkene op basis van de gewekte verwachtingen handelingen heeft verricht of nagelaten als gevolg waarvan hij schade heeft geleden of nadeel heeft ondervonden. [2]
5.3.
Met het besluit van 26 januari 2024, dat is opgesteld door een medewerker bezwaar van het UWV, heeft het UWV aan eiser zonder voorbehoud een forfaitaire vergoeding toegekend voor het indienen van het bezwaarschrift en het deelnemen aan een hoorzitting. Naar het oordeel van de rechtbank mocht eiser daarom de gerechtvaardigde verwachting hebben dat het bedrag van € 1.248,- zou worden vergoed.
Eiser had redelijkerwijs niet kunnen begrijpen dat dit deel van het oorspronkelijke besluit onjuist was. Daarbij is van belang dat het UWV bekend was met het feit dat eiser niet werd bijgestaan door een gemachtigde, zodat eiser er in beginsel vanuit mocht gaan dat het UWV een juist besluit had genomen. In het besluit van 26 januari 2024 wordt ook niet vermeld dat eiser alleen voor vergoeding van dit bedrag in aanmerking komt als hij is bijgestaan door een gemachtigde. De vergoeding is zonder voorbehoud toegekend. Ook op grond van de brieven van het UWV van 1 december 2022 en 21 december 2022 had eiser hiermee geen rekening hoeven houden. In deze brieven worden namelijk enkel voorbeelden van kosten genoemd waaronder de kosten voor een advocaat. Daaruit blijkt dus dat mogelijk andere kostenposten ook vergoed kunnen worden. De rechtbank concludeert daarom dat eiser niet uit eerdere brieven had kunnen afleiden dat andere kostenposten niet vergoed zouden kunnen worden. Ook is niet gebleken dat eiser dit uit de gevoerde telefoongesprekken had kunnen afleiden. De stelling van het UWV dat medewerkers opgeleid worden om alleen te spreken over vergoeding van kosten voor een gemachtigde, is niet onderbouwd. Het UWV heeft namelijk geen telefoonnotities overgelegd. Dat er met eiser kennelijk wel gesproken is over vergoeding van zijn kosten blijkt uit de email van 25 januari 2023 waarin eiser aangeeft dat hij in aanmerking wil komen voor elke regeling waarop hij aanspraak kan maken voor vergoeding van zijn kosten. Dat tijdens de hoorzitting alleen is gesproken over reis- en parkeerkosten, doet niet af aan het feit dat in het besluit van 26 januari 2024 wordt gesproken van vergoeding van de kosten voor het maken van bezwaar. Uit dit besluit blijkt ook dat het UWV ervanuit gaat dat is verzocht om vergoeding van deze kosten. In het besluit is namelijk overwogen dat eiser heeft gevraagd de kosten te vergoeden die hij heeft gemaakt om bezwaar te maken. Dat dit het geval is volgt uit voornoemde email van 25 januari 2023.
Dit betekent echter niet zonder meer dat het UWV gehouden is aan de gerechtvaardigde verwachting - die aan het UWV toerekenbaar is - te voldoen. In dat kader moet namelijk een belangenafweging plaatsvinden. Het belang van eiser is gelegen in het toekennen van een proceskostenvergoeding van € 1.248,- naast de toegekende reiskostenvergoeding. Het belang van het UWV bestaat uit het voorkomen dat, in strijd met het Bpb, aan eiser deze vergoeding wordt toegekend. Dit algemeen belang van het UWV weegt - mede in aanmerking genomen de afwezigheid van belangen van derden - in dit geval naar het oordeel van de rechtbank minder zwaar dan het belang van eiser. Daarbij betrekt de rechtbank dat het gaat om het eenmalig toekennen van een relatief klein bedrag. Dat het UWV binnen één werkdag telefonisch en binnen twee werkdagen schriftelijk de fout heeft hersteld en de proceskostenvergoeding nog niet is betaald, is bij deze belangenafweging niet doorslaggevend. [3]
Gelet hierop is het bestreden besluit in strijd met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Dit betekent dat het besluit van 26 januari 2024 waarbij aan eiser een proceskostenvergoeding van
€ 1.291,15 is toegekend, in stand blijft, en dat het UWV hieraan uitvoering moet geven.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het UWV het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft in beroep geen proceskosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 30 januari 2024;
  • bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 51,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van C.M.A. Groenendaal, griffier, op 11 februari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 7:15
(…)
2. De kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
Besluit proceskosten bestuursrecht
Artikel 1
Een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, of 7:28, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan uitsluitend betrekking hebben op:
kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand,
kosten van een getuige of deskundige die door een partij of een belanghebbende is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht,
kosten van een tolk die door een partij of een belanghebbende is meegebracht of opgeroepen,
reis- en verblijfkosten van een partij of een belanghebbende,
verletkosten van een partij of een belanghebbende,
kosten van uittreksels uit de openbare registers, telegrammen, internationale telexen, internationale telefaxen en internationale telefoongesprekken, en
kosten van het als gemachtigde optreden van een arts in zaken waarin enig wettelijk voorschrift verplicht tot tussenkomst van een gemachtigde die arts is.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 31 oktober 2024 (ECLI:NL:CRVB:2024:2074).
2.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 25 mei 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:1156).
3.Vergelijk de uitspraak van de CRvB van 31 oktober 2024 (ECLI:NL:CRVB:2024:2074).