ECLI:NL:RBZWB:2025:7011

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 oktober 2025
Publicatiedatum
17 oktober 2025
Zaaknummer
25/4886 WET VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de voorzieningenrechter in geschil over bevordering naar VWO 3

Op 17 oktober 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, de moeder van een leerling, een voorlopige voorziening vroeg tegen de beslissing van de school om haar dochter niet te bevorderen naar VWO 3, maar naar HAVO 3. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat zij onbevoegd is om op het verzoek te beslissen. Dit oordeel is gebaseerd op de vaststelling dat de school en de Raad van Bestuur van de Vereniging Ons Middelbaar Onderwijs (OMO) niet als bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen worden aangemerkt. De voorzieningenrechter heeft de relevante artikelen van de Awb aangehaald en geconcludeerd dat er geen sprake is van een besluit in de zin van de Awb, waardoor er geen beroep bij de bestuursrechter openstaat. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en het griffierecht teruggestort aan verzoekster. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/4886

uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 oktober 2025 in de zaak tussen

[verzoekster], uit [plaats], verzoekster

en

De Raad van Bestuur van Vereniging Ons Middelbaar Onderwijs (OMO), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen het niet bevorderen van haar dochter naar VWO 3.
1.1.
Omdat de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is om op het verzoek te beslissen, doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is.

Feiten en omstandigheden

2. De dochter van verzoekster (hierna: de dochter) volgt onderwijs aan het [school] in [plaats] (hierna: de school). In het leerjaar 2024/2025 heeft de dochter onderwijs gevolgd in het tweede leerjaar van de brugklas havo/vwo. Op grond van haar cijferlijst is de dochter bevorderd naar HAVO 3.
2.1.
Tegen deze beslissing heeft verzoekster bezwaar gemaakt bij de rector van de school. Op 10 september 2025 is dit bezwaar ongegrond verklaard. Hiertegen heeft verzoekster beroep ingesteld bij de Regionale beroepscommissie. Met de uitspraak van 9 oktober 2025 heeft de Regionale beroepscommissie het beroep van verzoekster ongegrond verklaard.
2.2.
Verzoekster heeft op 24 september 2025 een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Zij heeft de voorzieningenrechter gevraagd (primair) om te gelasten dat de dochter per direct wordt toegelaten tot VWO 3 en (subsidiair) dat het besluit wordt geschorst en de school te verplichten alle relevante toetsgegevens en beoordelingsstukken te bewaren en te verstrekken.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat zij niet bevoegd is om kennis te nemen van het verzoek om voorlopige voorziening. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3.2.
Beroep bij de bestuursrechter kan alleen worden ingesteld tegen een besluit, zo volgt uit artikel 8:1 van de Awb. In artikel 1:3, eerste lid, van de Awb staat uitgelegd wat onder een besluit wordt verstaan. Dit is een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. In artikel 1:1, eerste lid, van de Awb is bepaald wat onder een bestuursorgaan moet worden verstaan.
3.3.
De school is onderdeel van de [scholengemeenschap]. Deze scholengemeenschap valt onder het gezag van OMO, een privaatrechtelijke rechtspersoon. De voorzieningenrechter stelt vast dat OMO tot doel heeft “het vormen van een onderwijsorganisatie tot het bevorderen, in stand houden en doen voortbestaan van scholen voor alle vormen van bijzonder secundair (voortgezet) onderwijs met een katholieke grondslag” [1] . De voorzieningenrechter concludeert dat de school een bijzondere school is als bedoeld in de Wet voortgezet onderwijs 2020.
3.4.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kunnen OMO en/of de school niet als bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder a (een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld), van de Awb worden aangemerkt. Ten aanzien van de vraag of OMO en/of de school een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb (b-orgaan) is, is bepalend of aan hen een publiekrechtelijke bevoegdheid tot het eenzijdig bepalen van een rechtspositie is toegekend. De voorzieningenrechter verwijst naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 19 juli 2006 [2] , 11 oktober 2006 [3] en van 10 juni 2015 [4] , waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld tegen beslissingen van een bijzondere instelling. Uit de uitspraken van de Afdeling volgt dat slechts sprake is van uitoefening van openbaar gezag, indien het gaat om een verklaring van het bevoegd gezag van een bijzondere school omtrent de afgifte van een getuigschrift [5] . Daarvan is in dit geval geen sprake.
3.5
De conclusie van het voorgaande is dat er, nu OMO en/of de school geen bestuursorgaan zijn in de zin van artikel 1:1, eerste lid, van de Awb, geen sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Bij gebreke van een besluit in de zin van de Awb staat geen beroep bij de bestuursrechter open. Daaruit volgt dat de voorzieningenrechter onbevoegd is om over het verzoek om voorlopige voorziening te oordelen.

Conclusie en gevolgen

4. De voorzieningenrechter is kennelijk niet bevoegd om te beslissen op het verzoek om voorlopige voorziening. Het door verzoekster betaalde bedrag aan griffierecht van € 194,- zal worden teruggestort. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 17 oktober 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 3 van de Statuten
3.ECLI:NL:RVS: 2006:AY9914
5.Zie ook de conclusie van de AG van het parket van de Hoge Raad van 19 april 2019, ECLI:NL:PHR:2019:509