In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 oktober 2025, wordt er geoordeeld over de beroepen van belanghebbende tegen de bestreden uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar, die betrekking hebben op aanslagen toeristenbelasting voor de jaren 2018 tot en met 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bezwaren van belanghebbende niet tijdig zijn ingediend, waardoor deze niet-ontvankelijk zijn verklaard. De rechtbank oordeelt dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift, die zes weken bedraagt, is overschreden en dat er geen verontschuldiging voor deze termijnoverschrijding is gegeven. Belanghebbende had op 27 juli 2024 het bezwaarschrift per mail verstuurd, terwijl de termijn voor indiening al op 12 mei 2019, 12 oktober 2020, 12 mei 2021, 12 mei 2022 en 25 mei 2023 was verstreken voor de respectieve aanslagen.
De rechtbank wijst erop dat het niet tijdig indienen van een bezwaarschrift kan leiden tot niet-ontvankelijkheid, tenzij er sprake is van een verontschuldigbare reden. In dit geval heeft belanghebbende aangevoerd dat hij geen toeristenbelasting verschuldigd is op basis van een eerdere uitspraak van de rechtbank, maar de rechtbank oordeelt dat dit geen verontschuldiging biedt voor de termijnoverschrijding. Daarnaast verklaart de rechtbank zich onbevoegd om te oordelen over de ambtshalve beslissingen van de heffingsambtenaar, omdat deze beslissingen niet voor bezwaar en beroep vatbaar zijn. De rechtbank concludeert dat de beroepen ongegrond zijn en dat de bestreden besluiten in stand blijven, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.