ECLI:NL:RBZWB:2025:7219

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 oktober 2025
Publicatiedatum
24 oktober 2025
Zaaknummer
BRE 24/6384 t/m BRE 24/6388
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaren inzake toeristenbelasting

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 oktober 2025, wordt er geoordeeld over de beroepen van belanghebbende tegen de bestreden uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar, die betrekking hebben op aanslagen toeristenbelasting voor de jaren 2018 tot en met 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bezwaren van belanghebbende niet tijdig zijn ingediend, waardoor deze niet-ontvankelijk zijn verklaard. De rechtbank oordeelt dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift, die zes weken bedraagt, is overschreden en dat er geen verontschuldiging voor deze termijnoverschrijding is gegeven. Belanghebbende had op 27 juli 2024 het bezwaarschrift per mail verstuurd, terwijl de termijn voor indiening al op 12 mei 2019, 12 oktober 2020, 12 mei 2021, 12 mei 2022 en 25 mei 2023 was verstreken voor de respectieve aanslagen.

De rechtbank wijst erop dat het niet tijdig indienen van een bezwaarschrift kan leiden tot niet-ontvankelijkheid, tenzij er sprake is van een verontschuldigbare reden. In dit geval heeft belanghebbende aangevoerd dat hij geen toeristenbelasting verschuldigd is op basis van een eerdere uitspraak van de rechtbank, maar de rechtbank oordeelt dat dit geen verontschuldiging biedt voor de termijnoverschrijding. Daarnaast verklaart de rechtbank zich onbevoegd om te oordelen over de ambtshalve beslissingen van de heffingsambtenaar, omdat deze beslissingen niet voor bezwaar en beroep vatbaar zijn. De rechtbank concludeert dat de beroepen ongegrond zijn en dat de bestreden besluiten in stand blijven, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/6384 tot en met 24/6388

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 oktober 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

en
de heffingsambtenaar van de Samenwerking Belastingen Walcheren en Schouwen-Duivenland, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over de beroepen van belanghebbende tegen de bestreden uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van 1 augustus 2024. De beroepen zien op de aanslagen toeristenbelasting 2018 tot en met 2022 met de aanslagnummers [aanslagnummer 1] , [aanslagnummer 2] , [aanslagnummer 3] , [aanslagnummer 4] en [aanslagnummer 5] . De aanslagen hebben betrekking op de locatie [adres] .
1.1.
Omdat de beroepen kennelijk ongegrond zijn, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. De heffingsambtenaar heeft de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard omdat de bezwaren niet tijdig waren ingediend. De rechtbank komt tot het oordeel dat het bezwaarschrift te laat is ingediend en het te laat indienen niet verschoonbaar is. De heffingsambtenaar heeft de bezwaren terecht niet-ontvankelijk verklaard. Daarom zijn de beroepen kennelijk ongegrond.
Toetsingskader
3. Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt een termijn van zes weken. [1] Deze termijn begint op de dag na de dagtekening van het aanslagbiljet of van de voor bezwaar vatbare beschikking. [2] Maar als de dagtekening een datum is vóór de datum waarop dat aanslagbiljet of die beschikking is verzonden, begint deze termijn op de dag na de dag van verzending. Een bezwaarschrift is op tijd ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. [3]
3.1.
Als iemand een bezwaarschrift te laat indient, kan het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Dat is anders als het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift verontschuldigbaar is. Dan laat het bestuursorgaan niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege. [4]
Is het bezwaarschrift te laat ingediend?
4. Vast staat dat de dagtekening van de aanslagen 31 maart 2019 (2018), 31 augustus 2020 (2019), 31 maart 2021 (2020), 31 maart 2022 (2021) en 13 april 2023 (2022) is. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de verzending ervan later dan die datum heeft plaatsgevonden. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift eindigde dus op 12 mei 2019 (2018), 12 oktober 2020 (2019), 12 mei 2021 (2020), 12 mei 2022 (2021) en 25 mei 2023 (2022).
4.1.
Belanghebbende heeft op 27 juli 2024 het bezwaarschrift per mail verstuurd. Het bezwaarschrift is dus niet tijdig ingediend.
Is het te laat indienen verontschuldigbaar?
5. Belanghebbende heeft hiervoor de volgende reden gegeven. Belanghebbende stelt dat hij geen toeristenbelasting verschuldigd is op grond van een recente uitspraak op 10 mei 2024 van rechtbank Zeeland-West-Brabant. [5] Na deze uitspraak heeft hij bezwaar gemaakt. Dat is geen verontschuldiging voor dit verzuim. Ingeval een belanghebbende wel in staat is geweest om binnen de wettelijke termijn bezwaar te maken, zoals hier het geval, maar dat niet heeft gedaan omdat hij daartoe toentertijd geen reden had, kan een nadien opgekomen reden, zoals een wijziging in juridisch inzicht, niet bewerkstelligen dat een inmiddels niet-verschoonbare termijnoverschrijding alsnog verschoonbaar wordt. [6]
De rechtbank is onbevoegd te oordelen over de ambtshalve beoordeling
6. In dezelfde brief waarbij uitspraak op bezwaar is gedaan, heeft de heffingsambtenaar ook beslist om ambtshalve niet aan de bezwaren tegemoet te komen. De rechtbank begrijpt uit de correspondentie van belanghebbende dat de beroepen ook op deze beslissingen zien. Deze beslissingen zijn echter niet voor (bezwaar en) beroep vatbaar. De rechtbank verklaart zich in zoverre kennelijk onbevoegd.

Conclusie en gevolgen

7. De bezwaren zijn terecht niet-ontvankelijk verklaard. De beroepen zijn daarom ongegrond. De rechtbank is verder onbevoegd om de ambtshalve beslissingen te beoordelen. Dat betekent dat de bestreden besluiten in stand blijven en de rechtbank niet aan een inhoudelijke beoordeling van de aanslagen toeristenbelasting toekomt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond voor zover deze zich richten tegen het niet-ontvankelijk verklaren van de bezwaren;
  • verklaart zich onbevoegd voor zover de beroepen zich richten tegen de ambtshalve beslissingen van de heffingsambtenaar.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van
R.P.A.G. Dekkers, griffier, op 24 oktober 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst en wordt aan de partij die niet digitaal procedeert aangetekend per post verzonden op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 6:7 van de Awb.
2.Dit volgt uit artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
3.Dit volgt uit artikel 6:9, eerste lid, van de Awb.
4.Dit volgt uit artikel 6:11 van de Awb.
5.Uitspraak rechtbank Zeeland-West-Brabant 10 mei 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:4162
6.Vgl. Hoge Raad 28 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW4062, Hoge Raad 11 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP1368.