ECLI:NL:RBZWB:2025:7274

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 oktober 2025
Publicatiedatum
28 oktober 2025
Zaaknummer
BRE 25/4753
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake sluiting woning op grond van de Opiumwet

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 oktober 2025, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld in de zaak tussen verzoekster en de burgemeester van de gemeente Breda. Verzoekster, huurder van een woning, verzet zich tegen de sluiting van haar woning voor de duur van drie maanden op grond van de Opiumwet. De burgemeester had op 9 september 2025 besloten om de woning te sluiten vanwege de vondst van een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs, waaronder 196 gram cocaïne en 7 gram heroïne, tijdens een politie-inval op 1 juli 2025. Verzoekster voert aan dat de sluiting niet noodzakelijk is, omdat haar middelste zoon, die betrokken was bij de drugshandel, niet meer in de woning woont en zij maatregelen heeft genomen om herhaling te voorkomen. De voorzieningenrechter oordeelt dat het besluit van de burgemeester onvoldoende gemotiveerd is ten aanzien van de noodzaak en evenwichtigheid van de sluiting. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorst het besluit van de burgemeester, waardoor de sluiting van de woning niet door kan gaan. Tevens wordt de burgemeester veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten aan verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/4753 OPIUMW VV

uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 oktober 2025 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [plaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. S. Schilder),
en

de burgemeester van de gemeente Breda.

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Stichting Alwel te Roosendaal (de woningstichting).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de sluiting van de woning en het daarbij behorende erf aan de [adres] in [plaats] (de woning) voor de duur van drie maanden. Verzoekster is het hier niet mee eens. Zij verzoekt daarom om een voorlopige voorziening en voert daartoe een aantal gronden aan. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Deze vraag beantwoordt zij aan de hand van de gronden van verzoekster.
1.1.
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek toe, omdat het besluit tot sluiting van de woning ten aanzien van de noodzaak en de evenwichtigheid onvoldoende is gemotiveerd. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

2. Met het besluit van 9 september 2025 (bestreden besluit) heeft de burgemeester verzoekster op grond van artikel 13b, eerste lid, onder a, van de Opiumwet gelast om de woning per 18 september 2025 (09:00 uur) te sluiten en gesloten te houden voor een periode van drie maanden. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2.1.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 14 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en mr. [naam 1] en mr. [naam 2] namens de burgemeester. Namens de woningstichting is niemand verschenen.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
Wat zijn de feiten?
3. Verzoekster is huurder van de woning en stond samen met haar drie kinderen, [kind 1] (22), [kind 2] (19) en [kind 3] (15), op dat adres ingeschreven in de Basisregistratie personen (BRP). De woningstichting is eigenaar van de woning.
3.1.
Uit een bestuurlijke rapportage van de politie van 5 juli 2025 blijkt dat de politie voorafgaand aan het binnentreden van de woning de bewegingen rondom de woning heeft gemonitord. Door verschillende personen werden vanaf de brandgang over de schutting ter hoogte van een stalen kast spullen gepakt. Op 1 juli 2025 betraden verbalisanten de woning en is de middelste zoon van verzoekster aangehouden als verdachte in het onderzoek gericht op de handel van verdovende middelen. In de tuin stond een stalen kast. Aan de achterzijde van de kast, bij de brandgang, zat met magneten een doosje vastgemaakt. Op het doosje lag een zakje met een witte brokkelige substantie, naar later bleek 196 gram cocaïne. Van brokkelige cocaïne is bekend dat het vaak gaat om een zeer pure vorm, die door drugshandelaren wordt versneden. In het doosje zat 5 gram heroïne. Op de zolderslaapkamer van de middelste zoon werd een blauwe Albert Heijn tas aangetroffen, met daarin kleine zakjes met een stof. Na een indicatieve test bleek dit 2 gram heroïne te zijn, verdeeld over 12 bolletjes. In de rapportage is tevens melding gemaakt van antecedenten van de middelste zoon
,namelijk witwassen (2024) en bezit van harddrugs (2023 en 2025).
3.2.
De burgemeester heeft bij brieven van 5 augustus 2025 zijn voornemen kenbaar gemaakt aan verzoekster en aan de woningstichting om de woning te sluiten voor de duur van drie maanden.
3.3.
Bij brief van 20 augustus 2025 heeft verzoekster haar zienswijze kenbaar gemaakt.
3.4.
De bestuurlijke rapportage van de politie is op 3 september 2025 aangevuld. Daarin staat dat naar aanleiding van een MMA-melding eind 2024 een onderzoek is gestart naar een illegale 24/7 drugs-bezorglijn in [plaats] , waarbij de middelste zoon van verzoekster en een andere verdachte in beeld kwamen. Voorafgaand aan het binnentreden van de woning heeft de politie de bewegingen rondom de woning gemonitord, waarbij 35 keren sprake was van een verdachte situatie dan wel het door verschillende personen over de schutting pakken van spullen vanaf de brandgang ter hoogte van de stalen kast. In de periode van 8 mei 2025 tot en met 31 mei 2025 is de medeverdachte 21 keren in de brandgang parallel aan de woning geweest, waarbij op 17 mei 2025 is gezien dat de medeverdachte verdovende middelen verplaatste vanaf een plaats net achter de schutting. Tevens bleken uit onderzoek 2 positieve dna-hits ten aanzien van de middelste zoon op het zakje waarin de aangetroffen cocaïne was verpakt. Ook is een Rolex-horloge in beslag genomen.
3.5.
Bij het bestreden besluit heeft de burgemeester verzoekster gelast om de woning per 18 september 2025 (09:00 uur) te sluiten en afgesloten te houden voor een periode van drie maanden.
3.6.
Verzoekster heeft bij brief van 16 september 2025 bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit. Zij heeft de voorzieningenrechter op diezelfde dag verzocht om een voorlopige voorziening.
3.7.
In een e-mailbericht van 17 september 2025 heeft de burgemeester de voorzieningenrechter medegedeeld dat de sluiting van de woning is opgeschort tot na de uitspraak in de voorlopige voorziening-procedure.
Wat is het wettelijk kader?
4. De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Heeft verzoekster een spoedeisend belang?
5. Uit artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening kan treffen, indien onverwijlde spoed dat gelet op de betrokken belangen vereist. Dat betekent dat sprake moet zijn van een situatie waarin de beslissing op bezwaar niet afgewacht kan worden, omdat het onmogelijk zal zijn om eventuele gevolgen van (de uitvoering van) het besluit te herstellen.
5.1.
Als gevolg van het bestreden besluit wordt de door verzoekster gehuurde woning gesloten voor de duur van drie maanden. Gelet op de aard van de zaak en het in geding zijnde huisrecht [1] van verzoekster is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende gebleken van een spoedeisend belang bij haar verzoek om een voorlopige voorziening tot schorsing van het bestreden besluit.
Welke gronden heeft verzoekster aangevoerd?
6. Verzoekster heeft aangevoerd dat de burgemeester ten onrechte heeft besloten tot sluiting van de woning. Daartoe heeft verzoekster gesteld dat de sluiting van de woning niet geschikt is, niet noodzakelijk en niet evenwichtig. Met de sluiting van de woning wordt niet voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Tevens is het bestreden besluit volgens verzoekster onvoldoende gemotiveerd.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
7. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft in de uitspraak van 16 juli 2025 [2] de uitgangspunten weergegeven waar zij van uitgaat bij de beoordeling van besluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. In navolging van de uitspraak van 2 februari 2022 [3] over de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel gaat de ABRvS daarbij ook in op het karakter van deze bevoegdheid en de intensiteit waarmee de bestuursrechter dergelijke besluiten toetst.
7.1.
De voorzieningenrechter beoordeelt het bestreden besluit aan de hand van de uitgangspunten in voornoemde rechtspraak.
Is de burgemeester bevoegd om de woning te sluiten?
8. De burgemeester is op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang als in een woning een middel als bedoeld in lijst I of lijst II, behorend bij de Opiumwet (harddrugs of softdrugs), wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Doorgaans houdt de last in dat de woning voor een bepaalde periode wordt gesloten.
8.1.
De burgemeester kan artikel 13b van de Opiumwet toepassen als er in of vanuit een woning in drugs wordt gehandeld (verkopen, afleveren, verstrekken) of als drugs met het oog op die handel in de woning aanwezig zijn. Als uitgangspunt kan worden aanvaard dat bij aanwezigheid van meer dan 0,5 g harddrugs, 5,0 g softdrugs of vijf (hennep)planten (het door het openbaar ministerie gehanteerde criterium voor eigen gebruik) de aangetroffen hoeveelheid drugs in beginsel (mede) bestemd wordt geacht voor de verkoop, aflevering of verstrekking.
8.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat in de woning en de tuin in totaal 196 gram cocaïne en 7 gram heroïne (middelen in lijst I) zijn aangetroffen. Daarmee wordt de toegestane hoeveelheid zeer ruim overschreden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is daarom sprake van de situatie dat de aangetroffen hoeveelheid drugs voor verkoop, verstrekking of aflevering aanwezig was. De burgemeester is dan ook bevoegd om tot sluiting van de woning over te gaan.
Mag de burgemeester zijn bevoegdheid toepassen?
9. De bevoegdheid tot het toepassen van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is een discretionaire bevoegdheid. Dit betekent dat het aan de burgemeester is om de betrokken belangen af te wegen bij zijn besluit om deze bevoegdheid te gebruiken. Bewoners voeren vaak aan dat de sluiting in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Naarmate de belangen van bewoners zwaarder wegen, de nadelige gevolgen van het besluit groter zijn of het besluit een grotere inbreuk maakt op fundamentele rechten, zal de toetsing intensiever zijn. De ratio van het evenredigheidsbeginsel is niet het volledig tegengaan van nadelige gevolgen van besluitvorming, maar het voorkomen van onnodig zware gevolgen in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. De evenredigheidsbeoordeling bestaat uit een beoordeling van geschiktheid, noodzaak en evenwichtigheid van het besluit.
9.1.
De burgemeester heeft hiervoor beleid geformuleerd en vastgesteld in de Beleidsregel bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet gemeente Breda 2022 (beleidsregel) [4] . De voorzieningenrechter constateert dat het bestreden besluit conform de beleidsregel is. De beleidsregel schrijft namelijk een sluiting voor de duur van drie maanden voor bij een eerste constatering van een handelshoeveelheid harddrugs in een woning.
Is sluiting van de woning een geschikt middel?
10. Verzoekster meent dat sluiting van de woning niet geschikt is. Daartoe wijst zij op het tijdsverloop tussen de vondst van de verdovende middelen op 1 juli 2025 en de sluiting van de woning per 18 september 2025. Ook is de onrechtmatige situatie reeds hersteld en is de overtreding beëindigd. De negatieve effecten daarvan en het voorkomen van herhaling zijn volgens verzoekster niet meer aan de orde, omdat haar middelste zoon niet meer in de woning woonachtig is.
10.1.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is sluiting van de woning in beginsel een geschikt middel om het doel te bereiken dat de burgemeester voor ogen heeft, namelijk het (verder) voorkomen van de aanwezigheid van drugs in de woning en de overlast die dat met zich meebrengt. Daarnaast is een zichtbare sluiting voor drugscriminelen en buurtbewoners een duidelijk signaal dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit in de woning. Rekening houdend met het versturen van een voornemen tot sluiting (5 augustus 2025) en gelegenheid tot het indienen van een zienswijze daartegen (ontvangen op 20 augustus 2025) in de vakantieperiode, is het tijdsverloop in dit geval niet dusdanig lang dat het doel dat de burgemeester voor ogen heeft niet meer kan worden bereikt.
Dient de burgemeester met een minder ingrijpend middel dan sluiting te volstaan (noodzaak)?
11. Verzoekster stelt dat de doelen van de burgemeester zonder sluiting van de woning kunnen worden bewerkstelligd. Tegen verzoekster is geen verdenking van betrokkenheid bij het bezit van of handel in drugs. Haar middelste zoon is aangehouden voor de handel in drugs en hij is niet meer woonachtig in de woning. Verzoekster heeft hem uitgeschreven uit de BRP en de sloten van de woning vervangen. Daar komt bij dat indien een speler in het drugsmilieu is aangehouden, dit vrij snel en breed bekend is binnen dat milieu en drugscriminelen niet meer naar die woning zullen komen. De veronderstelde rol van de woning in de keten van de drugshandel is hierdoor dubbel doorbroken, zo stelt verzoekster.
11.1.
Ter zitting is namens de burgemeester toegelicht dat het doel van de sluiting van deze woning is om de openbare orde en veiligheid te herstellen door het (verder) voorkomen van de aanwezigheid van drugs in de woning, het wegnemen van de bekendheid van de woning in het drugscircuit, de loop naar de woning en de overlast die dat met zich meebrengt.
11.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat in het bestreden besluit is verwezen naar de informatie in de bestuurlijke rapportages. Vast staat dat op 1 juli 2025 (de dag van de inval) sprake was van een ernstig drugsincident, gezien de grote hoeveelheid aangetroffen drugs. Uit de rapportages blijkt daarnaast dat er een zekere toeloop is geweest naar de brandgang die parallel loopt aan de woning. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter wordt uit de rapportages echter niet duidelijk wie, wanneer (dag en tijdstip) en met welk doel in de brandgang heeft gelopen en evenmin wie op welk moment welke spullen zou hebben verplaatst. Met de enkele vermelding van 35 waargenomen verdachte situaties in de periode van eind 2024 tot 1 juli 2025 en het 21 keer waarnemen van de medeverdachte in de brandgang in de periode van 8 tot 31 mei 2025 waarbij op 17 mei 2025 middelen zouden zijn verplaatst vanaf een plaats net achter de schutting aan de zijde van de woning, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk geworden dat sprake was van een vaste afhaallocatie en een loop naar de woning met het doel drugs te verkopen, af te leveren of te verstrekken. Ook is niet gebleken van meldingen van overlast. Daar komt bij dat verzoekster na de inval op 1 juli 2025 haar middelste zoon de toegang tot de woning heeft ontzegd en de sloten van de woning heeft vervangen. Gesteld noch gebleken is dat er sinds het aantreffen van de harddrugs en het vertrek van de zoon nog incidenten hebben plaatsgevonden.
11.3.
Gelet op wat hiervoor is overwogen heeft de burgemeester naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende gemotiveerd waarom sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat rondom de woning en het herstel van de openbare orde.
Is sluiting van de woning evenwichtig?
12. Als sluiting van de woning al noodzakelijk wordt geacht, betekent dit nog niet dat de burgemeester hiertoe steeds mag overgaan. Daarvoor moet hij zich ervan vergewissen dat de sluiting in de gegeven omstandigheden ook evenwichtig is.
12.1.
Verzoekster voert aan dat haar geen verwijt kan worden gemaakt, omdat zij ondanks extra controle van haar middelste zoon niet wist van de aanwezigheid van drugs. Herhaling is voorkomen doordat de middelste zoon niet meer woonachtig is in de woning en zich uit de BRP heeft uitgeschreven. Daarnaast zijn verzoekster en haar jongste, minderjarige, zoon afhankelijk van een stabiele thuissituatie en hebben zij daarom een bijzondere binding met de woning. Verzoekster is kwetsbaar vanwege een in 2023 doorgemaakte hersenbloeding met verminderde belastbaarheid tot gevolg. Zij heeft regelmatig een hoge bloeddruk en wordt onwel bij te veel stress. Haar jongste zoon gaat naar speciaal onderwijs (in examenjaar), hij is sterk afhankelijk van een stabiele thuissituatie en een voorspelbare omgeving en heeft begeleiding op grond van de Jeugdwet. Uit contact met Centraal Onthaal blijkt volgens verzoekster dat alleen zij en haar oudste zoon daar eventueel tijdelijk terecht kunnen, maar haar jongste zoon niet. Opvang voor de jongste zoon via jeugdzorg of vergelijkbare voorziening is geen optie. Ook zal verzoekster met de sluiting haar woning verliezen. Zij wijst daartoe op de melding van de woningstichting, dat de rechtbank om ontbinding van de huurovereenkomst zal worden gevraagd als verzoekster die niet zelf opzegt. Volgens verzoekster dienen deze omstandigheden zwaarder te wegen dan de met de beleidsregels te dienen doelen. Ook haar buren willen dat verzoekster in de woning mag blijven. De burgemeester had volgens verzoekster kunnen volstaan met een waarschuwing.
12.2.
De voorzieningenrechter is op basis van de thans in het dossier aanwezige stukken van oordeel dat verzoekster geen verwijt treft. De burgemeester heeft gesteld dat verzoekster vanuit de woning of de tuin de drugs en het reiken over de schutting moet hebben gezien. De voorzieningenrechter acht dit op basis van de bestuurlijke rapportages echter onvoldoende aannemelijk gemaakt, omdat daarin niet is vermeld op welke tijdstippen van de dag de waarnemingen hebben plaatsgevonden. Tegenover het standpunt van de burgemeester, dat verzoekster meer toezicht zou moeten uitoefenen in haar woning en ten aanzien van haar middelste zoon, heeft verzoekster verklaard dat zij de broek- en jaszakken van haar zoon bij binnenkomst van de woning heeft gecontroleerd. Er zijn daarnaast grenzen aan wat van haar redelijkerwijs mag worden verwacht. In dit geval is van belang dat de drugs niet in het zicht lagen maar verstopt op de slaapkamer van haar volwassen zoon en achter een stalen kast in de tuin.
12.3.
Tevens is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van de minderjarige zoon van verzoekster door de burgemeester onvoldoende is meegewogen in het bestreden besluit. De burgemeester is bekend met het gegeven dat de jongste zoon van verzoekster hulp ontvangt op grond van de Jeugdwet. Uit de door verzoekster overgelegde informatie van de jeugdhulpverleners van de zoon blijkt dat hij sterk afhankelijk is van een stabiele thuissituatie en een voorspelbare omgeving. Met veel tijd en inzet is door deze jeugdhulpverleners een enigszins veilig kader voor hem gecreëerd waarin hij zich kan ontwikkelen. De jeugdhulpverleners geven aan dat de sluiting van de woning deze zorgvuldig gecreëerde veilige omgeving te niet zal doen en zal leiden tot blijvende ontwikkelingsschade, emotionele terugval en langdurige zorgtrajecten. Daar komt bij dat de intern begeleider van zijn school heeft aangegeven dat een verandering in woonomgeving zeer negatieve gevolgen heeft voor zijn aanwezigheid op school en zijn prestaties in het huidige examenjaar. Ook speelt mee dat niet vaststaat dat er geschikte opvang voor de jongste zoon beschikbaar is, omdat hij als minderjarige niet terecht kan bij Centraal Onthaal en ook geen opvang via de Jeugdwet mogelijk is.
12.4.
De voorzieningenrechter betrekt hierbij tevens de verklaring van verzoekster ter zitting dat zij geen familie heeft waar zij en haar kinderen tijdelijk terecht kunnen. Haar ouders en haar broer zijn overleden. Zij is met een oom naar Nederland gekomen en die oom is ook overleden. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om te twijfelen aan deze verklaring.
12.5.
Gezien voorgaande omstandigheden in samenhang bezien is de voorzieningenrechter van oordeel dat de burgemeester onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de woningsluiting in dit geval niet onevenwichtig is.

Conclusie en gevolgen

13. De voorzieningenrechter concludeert dat de burgemeester bevoegd is om tot sluiting van de woning over te gaan en dat hij de sluiting van de woning geschikt mag achten. Het bestreden besluit is echter ten aanzien van de noodzaak en de evenwichtigheid onvoldoende gemotiveerd. Hieruit volgt dat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter wijst daarom het verzoek toe en schorst het bestreden besluit tot twee weken na de door de burgemeester te nemen beslissing op bezwaar. Dat betekent dat de burgemeester de woning nu niet mag sluiten.
13.1.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet de burgemeester het griffierecht aan verzoekster vergoeden. Ook krijgt zij een vergoeding van haar proceskosten. De burgemeester moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde geldt een vast bedrag per proceshandeling met een waarde van € 907,- per proceshandeling. Omdat de gemachtigde van verzoekster een verzoekschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen, leidt dit tot een totaal van € 1.814,-.

De beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
- schorst het bestreden besluit tot twee weken na de door de burgemeester te nemen
beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat de burgemeester aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht van
€ 194,- dient te vergoeden;
- veroordeelt de burgemeester in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van
€ 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 28 oktober 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Wettelijk kader

Opiumwet
Artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet
De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:
een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;
een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is.
Cocaïne en heroïne staan vermeld op lijst I.
Beleidsregel bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet gemeente [plaats] (Beleidsregel)

4. Sluitingsduur

Sluiting van een woning betekent vergaand ingrijpen in de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene(n). Bij het toepassen van de bevoegdheid op grond van artikel 13b Opiumwet wordt in beginsel overgegaan tot het sluiten van de woning, maar daarvoor zal eerst nadrukkelijk worden overwogen of kan worden volstaan met een waarschuwing waarbij rekening wordt gehouden met alle omstandigheden van het geval.
Vanwege het grote gevaar voor de openbare orde en de volksgezondheid dat uitgaat van de illegale handel in drugs, is het uitgangspunt dat zowel bij woningen als lokalen direct wordt overgegaan tot een sluiting, indien het aannemelijk is dat daar een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is of indien sprake is van strafbare voorbereidingshandelingen.
Voor woningen wordt bij een sluiting in beginsel uitgegaan van een sluitingsperiode van drie maanden.

Voetnoten

1.Artikel 8, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4.Gemeenteblad 2022 nr. 385402.