In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 oktober 2025, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld in de zaak tussen verzoekster en de burgemeester van de gemeente Breda. Verzoekster, huurder van een woning, verzet zich tegen de sluiting van haar woning voor de duur van drie maanden op grond van de Opiumwet. De burgemeester had op 9 september 2025 besloten om de woning te sluiten vanwege de vondst van een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs, waaronder 196 gram cocaïne en 7 gram heroïne, tijdens een politie-inval op 1 juli 2025. Verzoekster voert aan dat de sluiting niet noodzakelijk is, omdat haar middelste zoon, die betrokken was bij de drugshandel, niet meer in de woning woont en zij maatregelen heeft genomen om herhaling te voorkomen. De voorzieningenrechter oordeelt dat het besluit van de burgemeester onvoldoende gemotiveerd is ten aanzien van de noodzaak en evenwichtigheid van de sluiting. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorst het besluit van de burgemeester, waardoor de sluiting van de woning niet door kan gaan. Tevens wordt de burgemeester veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten aan verzoekster.