ECLI:NL:RBZWB:2025:7324

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 oktober 2025
Publicatiedatum
29 oktober 2025
Zaaknummer
AWB 24_6379
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening omgevingsvergunning voor de bouw van een stal voor vleesvarkens en uitbreiding van bestaande stallen met luchtwassystemen

Deze uitspraak betreft de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een stal voor 2080 vleesvarkens, de uitbreiding van het aantal vleesvarkens in bestaande stallen met 532 stuks, en het aansluiten van alle stallen op gecombineerde luchtwassystemen met 85% ammoniakemissiereductie. Eiseressen, bestaande uit drie partijen, zijn het niet eens met de vergunningverlening en hebben verschillende beroepsgronden aangevoerd. De rechtbank heeft beoordeeld of het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woensdrecht de omgevingsvergunning terecht heeft verleend. De rechtbank oordeelt dat eiseres 3 niet-ontvankelijk is, terwijl de beroepen van eiseres 1 en eiseres 2 ongegrond zijn. De rechtbank concludeert dat het college de vergunning mocht verlenen, omdat er geen aanhaakverplichting bestond voor de natuurvergunning. De rechtbank legt uit dat de aanvraag voor de omgevingsvergunning is ingediend vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet, waardoor de oude wetgeving van toepassing blijft. De rechtbank wijst erop dat de eiseressen geen beroep hebben ingesteld tegen de weigering van de natuurvergunning, wat ook hun argumenten over de Habitatrichtlijn buiten de omvang van het geding plaatst. De uitspraak is gedaan op 28 oktober 2025 en openbaar gemaakt op 6 november 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/6379

uitspraak van de meervoudige kamer van 28 oktober 2025 in de zaak tussen

1. [eiseres 1]uit [plaats 1] ,
2. [eiseres 2]uit [plaats 2] ,
3. [eiseres 3]uit [plaats 1] ,
tezamen: eiseressen
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woensdrecht, het college.
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [vergunninghouder] B.V. uit [plaats 3] (vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. F.H. Damen).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een stal voor 2080 vleesvarkens, de uitbreiding van het aantal vleesvarkens in de bestaande stallen met 532 stuks en het aansluiten van alle stallen op gecombineerde luchtwassystemen met 85% ammoniakemissiereductie met watergordijn en biologische wasser. Eiseressen zijn het daarmee niet eens. Zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of het college de omgevingsvergunning mocht verlenen.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak allereerst tot het oordeel dat [eiseres 3] niet-ontvankelijk is. Daarnaast oordeelt de rechtbank dat het college de vergunning mocht verlenen. [eiseres 1] en [eiseres 2] krijgen dus geen gelijk en hun beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Met het bestreden besluit van 4 juli 2024 heeft het college de omgevingsvergunning verleend. Eiseressen hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 16 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseressen en namens [eiseres 1] [naam 1] , het college vertegenwoordigd door mr. [naam 2] en mr. [naam 3] , namens vergunninghouder [naam 4] en [naam 5] en de gemachtigde van vergunninghouder.

Beoordeling door de rechtbank

De niet betwiste feiten
3. Vergunninghouder exploiteert een aantal agrarische bedrijven in Noord-Brabant, waaronder de varkenshouderij aan [adres] .
3.1.
Vergunninghouder heeft op 13 april 2021 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een nieuwe varkensstal, de toename van de dierenaantallen en het realiseren van luchtwassers op alle stallen.
3.2.
Het college heeft op 8 juni 2022 kenbaar gemaakt dat het voornemens is om de omgevingsvergunning te verlenen en een ontwerpbesluit ter inzage gelegd.
3.3.
Onder meer eiseressen hebben hiertegen hun zienswijze kenbaar gemaakt.
3.4.
Vervolgens heeft het college het bestreden besluit genomen.
Ontvankelijkheid beroep
4. Het beroep is ingediend door de gemachtigde van eiseressen. Daartoe heeft de gemachtigde verschillende machtigingen en uittreksels van de Kamer van Koophandel (hierna: KvK) overgelegd. Vergunninghouder heeft gesteld dat de beroepen van [eiseres 2] en [eiseres 3] niet-ontvankelijk zijn. Volgens het college is [eiseres 3] niet-ontvankelijk. De rechtbank zal dat hierna beoordelen.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat het beroep van [eiseres 1] ontvankelijk is.
4.2.
[naam 6] en [naam 7] hebben namens [eiseres 2] de machtiging ondertekend. Uit het uittreksel van de KvK volgt dat [naam 6] de voorzitter is en [naam 7] de penningmeester. Uit de statuten blijkt dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid onder meer toekomt aan de voorzitter en penningmeester tezamen. Het beroep van [eiseres 2] is daarmee ontvankelijk.
4.3.
[eiseres 3] heeft een machtiging overgelegd. Uit de machtiging volgt dat deze zich beperkt tot het bezwaar en beroep met betrekking tot de omgevingsvergunningen voor het realiseren van leidingen voor een warmte- en CO2-net tussen Roosendaal en respectievelijk de kassengebieden in Steenbergen en Dinteloord, en voor het kappen van tien zomereiken en één beuk op [locatie] in het kader van de aanleg van die leidingen. Deze machtiging is ondertekend door [naam 8] en [naam 9] . De rechtbank stelt vast dat de machtiging niet ziet op dit geschil. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van [eiseres 3] daarmee niet-ontvankelijk is.
Toetsingskader
5. De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
5.1.
Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De aanvraag om een omgevingsvergunning in deze zaak is ingediend vóór 1 januari 2024. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
5.2.
Voor de voorgenomen activiteit is een omgevingsvergunning voor de bouw van de stal en een revisievergunning vereist. [1] Het college heeft de aanvraag beoordeeld aan de hand van de toetsingsvereisten. [eiseres 1] en [eiseres 2] hebben hiertegen geen gronden aangevoerd. Tussen partijen is daarmee niet in geschil dat wordt voldaan aan de toetsingsvereisten voor het verkrijgen van de omgevingsvergunning voor het bouwen en voor het verkrijgen van de revisievergunning.
Aanhaakverplichting
6. [eiseres 1] en [eiseres 2] hebben betoogd dat voor de voorgenomen activiteit ook een natuurvergunning in de zin van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) vereist is. De aanvraag voor een natuurvergunning is geweigerd, waardoor niet is uitgesloten of het project significante gevolgen heeft op nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Er dient een passende beoordeling gemaakt te worden. Zij hebben tegen de weigering van de natuurvergunning geen beroep kunnen instellen. Verder voeren zij aan dat de Habitatrichtlijn onjuist is geïmplementeerd in de Wnb.
6.1.
Het college heeft aangevoerd dat vergunninghouder, naast onderhavige vergunning, een aanvraag voor een natuurvergunning heeft ingediend bij het bevoegd orgaan. Deze aanvraag is geweigerd, omdat de voorgenomen activiteit geen significante gevolgen zou hebben op nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Nu vergunninghouder los een natuurvergunning heeft aangevraagd, bestond er geen aanhaakverplichting. Dit betekent dat het college zich kon beperken tot beoordeling van de aangevraagde omgevingsvergunning.
6.2.
Artikel 2.7, eerste lid, van de Wabo bepaalt dat de aanvrager van een omgevingsvergunning er zorg voor draagt dat de aanvraag betrekking heeft op alle onlosmakelijke activiteiten binnen het betrokken project. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wabo is een omgevingsvergunning vereist voor een project dat bestaat uit het verrichten van een activiteit die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie activiteiten die van invloed kunnen zijn op de fysieke leefomgeving. In het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn de activiteiten die van invloed kunnen zijn op de fysieke leefomgeving aangewezen. Eén van de in artikel 2.2aa, aanhef en onder a, van het Bor opgenomen activiteiten is het realiseren van een project als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb, voor zover voor dat project geen vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb is aangevraagd of verleend. De situatie kan zich dus voordoen dat voor één initiatief een omgevingsvergunning is vereist op grond van artikel 2.1 of 2.2 van de Wabo en dat tegelijkertijd een natuurvergunning of ontheffing is vereist op grond van de Wnb. De Wabo voorziet in de mogelijkheid om het natuurspoor, de Wnb-vergunning, onderdeel uit te laten maken van de omgevingsvergunning. Het uitgangspunt is daarbij een vrijwillige aanhaking, maar in sommige gevallen geldt een aanhakingsverplichting. Er geldt een verplichting tot aanhaking wanneer voor een initiatief zowel een omgevingsvergunning als een natuurvergunning/ontheffing is vereist en die laatste niet al voorafgaand aan de aanvraag voor de omgevingsvergunning is aangevraagd.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat het college de omgevingsvergunning mocht verlenen. Er bestond in onderhavig geval geen aanhaakverplichting voor vergunninghouder. Tussen partijen is niet in geschil dat vergunninghouder op 13 april 2021, voorafgaand aan de aanvraag voor de omgevingsvergunning, een aanvraag heeft ingediend voor een natuurvergunning voor de wijziging en uitbreiding van de nieuwe stal bij Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant (hierna: GS). Daarmee geldt geen verplichting tot aanhaken.
6.4.
Dat GS de aanvraag voor de natuurvergunning met het besluit van 25 augustus 2022 hebben geweigerd, wegens het ontbreken van een vergunningplicht vanwege intern salderen, maakt dat niet anders. Sinds de aanvraag is de rechtspraak over intern salderen gewijzigd met de 18 december 2024-uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) [2] . Hieruit volgt dat de referentiesituatie niet mag worden betrokken bij de vraag of significante gevolgen van een project op voorhand zijn uitgesloten. Ten aanzien van verplichte aanhaking is echter opgenomen dat daarvoor van belang is of ten tijde van de aanvraag van de omgevingsvergunning een natuurvergunning nodig was op grond van de voorheen geldende rechtspraak. Dat is in deze zaak niet het geval. Daarnaast hadden [eiseres 1] en [eiseres 2] beroep kunnen instellen tegen de weigering van de natuurvergunning. Dit hebben zij niet gedaan.
6.5.
Voor zover [eiseres 1] en [eiseres 2] hebben aangevoerd dat de Habitatrichtlijn niet juist zou zijn geïmplementeerd, overweegt de rechtbank dat ook dit buiten de omvang van het geding valt.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep van [eiseres 3] is niet-ontvankelijk. Het beroep van [eiseres 1] en [eiseres 2] is ongegrond. Eiseressen krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep van [eiseres 3] niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep van [eiseres 1] en [eiseres 2] ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.L.E. Ides Peeters, voorzitter, en mr. A.G.J.M. de Weert en mr. M. Kleijn Hesselink, leden, in aanwezigheid van mr. T.A.A. van Hooijdonk, griffier, op 28 oktober 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk;
c. het gebruiken van gronden in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
e.
1. het oprichten;
2. het veranderen of veranderen van de werking of
3. het in werking hebben
van een inrichting of mijnbouwwerk,
i. het verrichten van een andere activiteit die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie activiteiten die van invloed kunnen zijn op de fysieke leefomgeving.
Artikel 2.7, eerste lid, van de Wabo
Onverminderd het bepaalde in de artikelen 2.10, tweede lid, en 2.11, tweede lid, draagt de aanvrager van een omgevingsvergunning er zorg voor dat de aanvraag betrekking heeft op alle onlosmakelijke activiteiten binnen het betrokken project. In afwijking van de eerste volzin en onverminderd artikel 2.5 kan, indien één van die onlosmakelijke activiteiten een activiteit is als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, voor die activiteit voorafgaand aan en los van de overige onlosmakelijke activiteiten een aanvraag om een omgevingsvergunning worden ingediend.
Besluit omgevingsrecht (Bor)
Artikel 2.2aa, aanhef en onder a, van de Bor
Als categorie activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de wet, worden tevens aangewezen:
a. het realiseren van een project als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming, behoudens de gevallen, bedoeld in de artikelen 2.9, eerste en tweede lid, of 9.4, eerste, achtste of negende lid, van die wet, artikel 9, vijfde lid, van de Spoedwet wegverbreding of artikel 13, achtste lid, van de Tracéwet, voor zover dat project, onderscheidenlijk die handeling bestaat uit een activiteit waarop het verbod, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdelen a tot en met h of in artikel 2.2 van de wet, of bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel i, van de wet in samenhang met artikel 2.2a van toepassing is en voor zover voor dat project geen vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming is aangevraagd of verleend.
Wet natuurbescherming (Wnb)
Artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb
Het is verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten een project te realiseren dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, c en e, van de Wabo.
2.ABRvS 18 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4923 en ECLI:NL:RVS:2024:4909.