ECLI:NL:RBZWB:2025:7520

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 november 2025
Publicatiedatum
3 november 2025
Zaaknummer
24/1029
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen brief van de minister van Financiën inzake persoonsgegevens in de Fraude Signalering Voorziening

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 6 november 2025, staat de beslissing van de minister van Financiën centraal, die het bezwaar van eiser tegen een brief van 4 augustus 2023 niet ontvankelijk heeft verklaard. De minister stelt dat deze brief geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het niet gericht is op rechtsgevolg. Eiser is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld. De rechtbank oordeelt dat de brief van 4 augustus 2023 inderdaad geen besluit is, omdat het enkel een mededeling betreft over de opname van eisers persoonsgegevens in de Fraude Signalering Voorziening (FSV) zonder rechtsgevolgen. De rechtbank legt uit dat de brief geen verandering in de rechten of plichten van eiser met zich meebrengt. Eiser heeft ook een ingebrekestelling ingediend wegens niet tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift, maar de rechtbank oordeelt dat hij geen recht heeft op een dwangsom, omdat de aanvraag kennelijk niet-ontvankelijk is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor eiser zijn griffierecht niet terugkrijgt en geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/1029

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 november 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats] , eiser
en

de minister van Financiën, de minister.

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de beslissing van de minister om zijn eiser zijn bezwaar niet ontvankelijk te verklaren. De minister is van mening dat de brief van 4 augustus 2023 waartegen eiser bezwaar maakt, geen besluit is. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. De brief van 4 augustus 2023 is niet gericht op rechtsgevolg en daarmee geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 25 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en namens de minister mr. A. van der Linden, mr. drs. M.A.N. van de Kerkhof en mr. R.P Vaarnold.

Waar gaat deze zaak over?

2. Tussen 2012 en 2020 heeft de Belastingdienst – onderdeel van het ministerie van Financiën – gebruik gemaakt van de Fraude Signalering Voorziening (FSV). Deze voorziening was bedoeld als een hulpmiddel bij het verwerken van belastingaangiften en aanvragen van toeslagen en werd gebruikt als de Belastingdienst het vermoeden had dat een aanvraag of aangifte niet klopte. In de FSV werden persoonsgegevens opgeslagen. Uit onderzoek bleek dat het gebruik van het systeem niet voldeed aan de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Ter zitting heeft de minister benadrukt dat de FSV is “uitgezet”. Alleen voor de afhandeling van inzageverzoeken op grond van AVG en daaruit volgende bezwaar- en beroepsprocedures kan de voorziening worden geraadpleegd en dan alleen door een paar medewerkers die hiervoor zijn aangewezen.
2.1.
Bij brief van 4 augustus 2023 heeft de minister eiser geïnformeerd dat zijn persoonsgegevens sinds 3 september 2018 in de FSV zijn opgenomen. Aanleiding voor opname was een informatieverzoek van het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO). De minister heeft verder in deze brief aangegeven dat onderzocht is of opname van eisers persoonsgegevens in de FSV onterechte gevolgen heeft gehad en of zijn persoonsgegevens met andere overheidsorganisaties zijn gedeeld. Hierover zal eiser in een volgende brief worden geïnformeerd.
2.2.
Bij (afsluitende) brief van 19 augustus 2023 heeft de minister eiser geïnformeerd dat uit onderzoek is gebleken dat zijn FSV-registratie niet heeft geleid tot een aangepaste behandeling van zijn aangiften of aanvragen. Eiser komt vanuit de FSV daarom niet in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming. [1]
2.3.
Eiser heeft tegen de brief van 4 augustus 2023 bezwaar gemaakt.
2.4.
Met het bestreden besluit van 7 december 2023 heeft de minister het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat de brief geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht is.
3. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Hij is van mening dat de brief van 4 augustus 2023 wel een besluit is. De brief bevat onjuiste en onvolledige informatie. Hij heeft informatie overgelegd waaruit blijkt dat hij sinds 15 november 2016 vanwege een Tipklik-melding in de FSV is opgenomen. Als de brief van 4 augustus 2023 geen besluit is, kan hij de onjuistheid van de in de brief opgenomen informatie niet aanvechten.

Beoordeling door de rechtbank

Is de brief van 4 augustus 2023 een besluit?
4. Aan de rechtbank ligt de vraag voor of de minister zich terecht op het standpunt stelt dat de brief van 4 augustus 2023 geen besluit is. De vraag of opname in de FSV voor hem nadelige gevolgen heeft gehad valt buiten de omvang van dit geding. Voor de beantwoording van die vraag loopt een separate procedure tegen de brief van 19 augustus 2023 bij de rechtbank.
4.1.
Artikel 1:3, eerste lid van de Awb bepaalt dat onder een besluit wordt verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Een rechtshandeling is een handeling die naar zijn aard op rechtsgevolg gericht is. Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan. In geschil is of de brief van 4 augustus 2023 gericht is op rechtsgevolg.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is de brief van 4 augustus 2023 niet gericht op rechtsgevolg. Met rechtsgevolg wordt een verandering in de verhouding tussen het bestuursorgaan en eiser bedoeld. Anders gezegd rechtsgevolg zorgt ervoor dat een verandering optreedt in de rechten of plichten van eiser. Dit is met de brief van 4 augustus 2023 niet het geval. Eiser wordt slechts geïnformeerd dat hij sinds een bepaalde datum voorkomt in de FSV. Dit is een mededeling die geen rechtsgevolgen voor eiser heeft. Dat die informatie volgens eiser onjuist is, leidt niet tot de conclusie dat daardoor wel een rechtsgevolg ontstaat.
4.3.
Ter voorlichting merkt de rechtbank het volgende. Met de afsluitende brief van 19 augustus 2023 – die in deze procedure niet voorligt – ontstaat wel een verandering in de rechtspositie van eiser. In die brief wordt immers aan hem medegedeeld dat hij geen recht heeft op een financiële tegemoetkoming.
Als eiser meent dat de conclusie in die brief dat hij geen recht heeft op financiële tegemoetkoming op onjuiste informatie is gebaseerd – dat wil zeggen de opname in de FSV sinds 4 september 2018 vanwege een informatieverzoek door de LBIO – dan kan eiser dat in de procedure die ziet op de brief van 19 augustus 2023 inbrengen. In die procedure heeft de minister de rechtbank medegedeeld dat hij naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 juni 2025 [2] heeft besloten een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De rechtbank neemt aan dat de minister bij dat nieuw te nemen besluit ook zal betrekken dat eisers persoonsgegevens al op een eerder moment in de FSV zijn opgenomen en dat de minister met het oog daarop ook nogmaals zal kijken of er sprake is van een recht van eiser op financiële tegemoetkoming wegens gevolgen door opname in de FSV.
Heeft eiser recht op een dwangsom wegens niet tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift?
5. Eiser heeft op 31 oktober 2023 een ingebrekestelling wegens niet tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift naar de minister gestuurd. Bij besluit van 7 december 2023 heeft de minister een beslissing op bezwaar genomen. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de minister nog geen besluit heeft genomen op zijn ingebrekestelling.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser geen recht op een dwangsom wegens niet tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift. Weliswaar heeft de minister te laat beslist maar uit artikel 4:17, zesde lid, onder c, van de Awb volgt dat geen dwangsom is verschuldigd indien de aanvraag kennelijk niet-ontvankelijk is. De rechtbank is van oordeel dat de minister eisers bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard nu de brief van 4 augustus 2023 geen besluit is. Hierdoor heeft eiser geen recht op een dwangsom niet tijdig beslissen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Omdat het beroep ongegrond is, krijgt eiser zijn griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van drs. A. Lemaire, griffier, op 6 november 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Eiser heeft ook bezwaar gemaakt tegen de afsluitende brief van 19 augustus 2023. Daarover loopt een separate procedure, die bij de rechtbank bekend is onder nummer 24/1030.